4 DE SAGE VAN SIVAEET.
zijn oudere broeder Diederik zijn huwelijksfeest vierde, toen liet
zieh de strenge vader eindelijk verbidden, en „met breede roe-
den” mat hij hem zijn erfdeel in het land zijner vaderen toe.
Hoe prettig onze van Lennep deze overlevering wist te verteilen,
dat weten zij wel, die in „Onze Vo o r o u d e r s ” het verhaal
van „de g e s t o o r d e b r u i l o f t ” lazen.
Den naam van Brederode van die „breede roede” af te leiden
, is niet meer dan een woordspeling, en van Lennep zelf wist
dat ook wel. De oorsprong van dien naam is niet twijfelachtig.
Wij hebben de geleerdheid van een’ hooggeleerde niet noodig,
die trachtte te betoogen, dat „Br e e d e r o e d e ” een ambtstitel
is, zooveel als b e h e e r s c h e r , v r i j h e e r , o p p e r s t e r e g t e r
of iets dergelijks, en dat het huis zijn’ naam aan het ambt zijner
bezitters zon hebben te danken. Br e d e r o d e is eenvoudig
een b r e e d e ontgonnen vlakte, waar het hout g e r o o i d is. Was
de oorsprong van het edel geslacht maar zoo duidelijk als de
beteekenis van den eens zoo vermaarden naam! Maar de geschiede-
nis geeft juist licht genoeg, om te laten zien hoe duister het hier nog
is. Wel verklaart zij zieh niet tegen het overoud en algemeen gevoe-
len, dat Brederode uit het Hollandsche Gravenhuis stamt. Het
wapen dat zij voerden, —- den Hollandschen Leeuw met een’ baren-
steel gebroken, — de hooge plaats, die zij terstond bij hun optre-
den innemen, de naam van b l o e d v e rwa n t , hun door de gra-
ven gegeven, dit alles bevestigt het volksgeloof, dat Brederode
daarom „de edelste” der Hollandsche edelen noemde. Ook er-
kent zij het bestaan van Sivaert, graaf Aernout’s zoon, die in
de abdij van Egmond begraven werd, maar dat hij de stamvader
der Brederode’s was, dat acht zij hoogst onwaarschijnlijk, in elk
geval volstrekt onbewijsbaar. Van de reeks der eerste Heeren
met hunne gemalinnen, allen met name in de geslachtsregisters
geboekt, weet zij niets, en zij wijst er op, dat bij Aernout’s
dood zijn oudste zoon nog maar twaalf jaren telde, zoodat het
verhaal van Sivaert’s manslag en huwelijk in elk geval tot het
gebied der verdichtseien behoort. Eerst in 1244 treedt een Willem
van Brederode in de oorkonden op. Hij heet de zoon van Dirk
ONZEKEBE OOBSEEONG.
Drussaet, die de broeder van Willem van Teylingen was. Was dan
Dirk Drussaet dezelfde als Dirk van Teylingen, die in denzelfden tijd
heeft geleefd, en is Brederode dan op die wijze uit Teylingen ge-
sproten? Maar Dirk Drussaet en Dirk van Teylingen zijn waarschijn-
lijk verschillende personen, en Dirk Drussaet is wel de broeder van
Willem van Teylingen, maar niet de zoon van diens vader. Een
halve broeder dus? Of, als de oorsprong uit Holland niet is te
loochenen, een bastaardbroeder uit grafelijken bloede, wiens
moeder later den Heer van Teylingen huwde, of nog waarschijn-
lijker, reeds met hem gehuwd was? Wat romantische, zij het
dan ook niet zeer stichtelijke geschiedenis verbindt zieh dan aan
den oorsprong van het geslacht der Brederode s ! Wat zou een
andere van Lennep er niet van maken kunnen! Jonker Willem
van Holland, in zijn’ stnjd met den Grave van Loon, bij zijn
omzwervingen vertoeverid op het huis Teylingen, de burgtvrouw
bezweken voor den ridderlijken bezoeker. — Wat tafereel, dat
althans met de zeden dier dagen niet in tegenspraak zou zijn! t Is
alles nog onzeker, maar lang werd in Holland door de Cabeljaauw-
schen gefluisterd, dat Brederode door bastaardij uit het grafelijk
geslacht was gesproten, en inderdaad vertoont het nog bestaande
zegel van Dirk van Brederode, in 1307 en 1312, den leeuw gebroken
met een filet, dat wel niet altijd, maar toch dikwijls
het teeken eener onechte geboorte was. Is het welligt niet zon-
der beteekenis, dat aldus de herinnering aan die geboorte weer
verlevendigd werd in den onrustigen tijd , toen de Hollandsche
graven-scepter in het huis van Avesnes overging? Wolfert van
Borselen, de alvermogende gunsteling, haatte Heer Dirk en ver-
nederde hem. Met echte afstammelingen der oude dynastie waren
hij en zijn meester weinig gediend!
Jolante van Lalaing, weduwe van Reinoud I I , liet om-
streeks 1490 een geschrift uitgeven, waarin deze geruchten
moesten worden gelogenstraft en Brederode’s afkomst uit het
Gravenhuis door wettige geboorte moest worden bewezen. Johannes
a Leydis, prior van het carmelieter klooster te Haarlem
, leende zijn vernuft en zijne pen, om oude stukken te
bewerken, welligt nieuwe te verdichten, |[en sints dien tijd