bet bezoek van Westvoorne te bestellen. De volgende nacht zal
dan in Goeree worden doorgebragt, en een wagen van daar zal
ons naar het Dirkslandsche sas moeten brengen, op zulk een
uur, dat wij te Hellevoet de boot naar Rotterdam nog niet ver-
trokken vinden en daar niet verlegen staan.
Deze regeling zal ■ ons het voordeel geven dat wij, in den
zomertijd- althans, — en in een’ anderen tijd zou ik u g'een reis
naar Overflakkee aanraden, ^ de fraaije dorpen Middelharnis
en Sommelsdijk veel beter kunnen bezigtigen, dan anders het
geval zal zijn, want de groote rijweg leidt er meer om heen dan
er door heen. Maar om tijd te winnen verdient het aanbeve-'
ling, terstond te laten inspannen.en het dezen avond ten minste
tot Goeree te brengen. Rijden wij dan een eindwegs in het
donker, wij verliezen daarbij niet veel, en wij zien het boven-
dien toch, als wij over het sas van Dirksland terugkeeren.
Ons voertuig staat gereed. Het is een zoogenaamde „olie-'
wagen” . Behoudens een zeer enkele uitzondering krijgen wij op
het eiland geen rijtuig van ander model te zien. Zij kunnen
grooter of kleiner zijn, met een of twee paarden, met linnen of
lederen kap, meer of minder versierd, goed of minder goed
onderhouden, maar wat ons tegenkomt of voorbijrijdt op den
weg, van heer of boer of stalhouder, ’t is altijd hetzelfde. De
„glazen wagentjes” , met hun overvloedig snijwerk en verguldsel,
elders zoo geliefd, schijnen hier niet in den smaak te vallen.
Er is“ er misschien maar een op het eiland, en is hier en daar
nog wel de oude veorvaderlijke kapwagen bij den boer in gebruik,
wij zien daarin den voorlooper van het tegenwoordig meest gezöchte
rijtuig, dat zieh vooral door minder plompheid en door
de veeren er van onderscheidt.
De paarden voor den wagen dragen hier den ouden naam van
//kleppers” , in de Goereesche uitspraak klippers” , in ’t Over-
flakkeesch, dat met het Goereesch niet geheel overeenstemt, tot
,/klippels” verbasterd, en het vandehandsche paard heet //het
rOepaard” . Het veulen wordt, als in Zeeland, een //kachel” genoemd.
De naaste weg leidt ons maar door een klein gedeelte van
Middelharnis en laat de aanaienlijkste buurt- nagenoeg ter zijde
liggen. Wij kunnen dus maar even, onder ’t voorbijrijden, een’
blik werpen in de deftige Vo o r s t r a a t , waar een dubbele rij
van linden, platanen en kastanjes, tusschen nette burgerwmningen
en aanzienlijke heerenhuizen, ons de type van een fraai Hol-
landsch dorp te aanschouwen geeft, terwijl ook de overige straten ,
öp en tegen den dijk aangelegd, ons doen kennis maken met de
eigenaardigheid eener woonplaats van menschen, die eerst den
grond op de zee hebben moeten veroveren en dien voortdurend
hebberi te verdedigen tegen haar altijd dreigend geweld. Onze
dorpen in de vruchtbare polders aan zee dragen in den regel
denzelfden Stempel. Daar is de dijk om hen te beschermen,
de haven voor hun vischsloepen en vrachtschepen, om hen te
voeden, de kerk voor hun geestelijk leven, het raadhuis of
het Heerenhuis als het middelpunt van hun burgerlijk leven.
Op den dijk vond de geringe bevolking de plaats voor haar
hutten, Kerk en raadhuis werden benedendijks.op een zoo veijig
mogelijke plaats gesticht. De haven lag buiten den dijk, tenzij
het verrüogen van Heeren of ingezetenen het maken van kostbare
sluiswerken veroorloofde. Tusschen de kerk en de haven
bouwden de meer aanzienlijken hun huizen, en bij toenemende
welvaart daalden hoe langer hoe meer stegen van den dijk naar
beneden, en breidde de kring der woningen allengs rondom de
kerk zieh uit. Dit algemeen karakter der dorpen vinden wij ook
op Overflakkee, al bragten natuurlijk plaatselijke omstandigheden
en behoeften overal in bijzonderheden wijzigingen aan. Wij ont-
moeten bijna overal een breede //Voorstraat” , door een net van
enge, kronkelende straten omgeven, en den //Ring” , een kring
van woningen, rondom de kerk gelegerd, of, waar de tijd
belangrijke veranderingen te weeg bragt, daar laat zieh in de
oude dorpen deze oorspronkelijke inrigting nog zonder veel moeite
nagaan. De rijwegen vermijden zooveel mogelijk de smalle straten
en de hooge dijken, en zoo krijgt de vreemdeling van de dorpen
weinig meer dan den buitenkant te zien. Ook van Middelharnis
zien wij dan ook maar een gedeelte,- en krijgen wij voor een