laten. Te midden van dninen en boschjes stonden wij in eene
streek, die volstrekt eenzaam zou schijnen, als er niet, behalve
het houten stationsgebouwtje, een paar nieuwe villa’s met haar'
bloemtuinen ons herinnerden, dat wij hier in een der drukst be-
zochte gedeelten van ons vaderland zijn. Yan het dorp, waaraan
het Station zijn’ naam ontleent, ziet gij niets; het ligt nog wel
een half uur van hier, achter het houtgewas verscholen. Maar
wat wij wel zien, en wat ons voor het oogenblik ook meer belang
inboezemt, dat is het opschrift op het groote houten bord aan
den ingang van dat laantje: l o g eme n t Ve l s e r e n d , 15 m.
af s tand. Dat is vooreerst het naaste doel van onzen togt, want
in de onmiddellijke nabijheid daarvan ligt de edele ruine van
Br e d e r o d e , en diengrijzenbouwvalzalonseerstebezoekgelden.
Slechts een enkel passagier verlaat met ons den trein , — een
boer of boerin uit den omtrek, die in het morgenuur naar Haarlem
is geweest, of een vreemdeling, die welligt op Meerenberg een
treurig bezoek heeft te brengen. Op den landweg tusschen het
hakhout komen wij niemand tegen, of ’t mag een officier der
huzaren zijn, die een ridje maakt. Maar meen niet, dat deze
weg altijd zoo eenzaam is en dat de villa’s bij het Station zoo
nagenoeg aan het eind der wereld liggen. Als het zomer is, —
als het Zondag is vooral, — dan stijgen er hier bij tien- en- twin-
tigtallen uit. Dan zitten er bij honderdtallen op het schelpen-
pleintje onder de hooge boomen van Velserend. Vier en twintig
honderd bezoekers bezagen in de maand Julij van het jaar onzes
Heeren 1876 de ruine van Brederode. Bruiloftsfeesten, potver-
teringen worden er gehouden. De zonen en dochteren van Haarlem
hebben Velserend lief en zijn er trotsch op. De bewoners
der hoofdstad komen in aanzienlijken getale er zieh verpoozen,
en andere steden van Noord- en Zuid-Holland leveren hun niet
zoo groot, maar toch aanmerkelijk contingent tot de schare, die
in de zomermaanden herwaarts stroomt. Dan is het er levendig
en vrolijk genoeg. Maar wij behoeven nog geen menschenhaters
te zijn, om niet bij voorkeur zulke dagen te kiezen tot een bezoek
aan een landstreek, die, met haar bosschen en duinen en
zandwegen, een karakter van ernst vertoont, waarbij de pleg-
tige stilte, de weemoedige najaarstint zoo uitnemend voegt. En
de fiere ruine, die te midden dier heerlijke natuur haar verweerde
maar nog altijd zoo krachtige en indrukwekkende kruin verheft,
eischt meer eerbied, dan te verwachten is van de vrolijke feeste-
lingen, die haar met Bengaalsch vuur verlichten, en bovenal van
de zwermen pleiziertreiners, die gierend en ginnegappend de som-
bere muren van Haarlemmerdijksche grappen doen weergalmen.
Zie, daar ligt de ruine, daar ginds in de verte. Wij hebben
de laantjes verlaten en een ruime vlakte breidt zieh voor ons u it,
door de golvende lijnen van houtgewas omzoomd, met boschjes
van kreupelhout doorsneden. Op den achtergrond rijzen de vale
duinruggen op boven de digte bosschen aan hun’ voet, en kloek
zieh verhelfende uit de wilde struiken, teekenen zieh de trotsche,
door de zon verlichte muren tegen den grijsblaauwen hemel af.
Met ¡een’ juichtoon begroeten wij den middeleeuwschen reus bij
zijn eerste verschijning op het liefelijk tooneel,
den steenen rens .in ’t uloeijend dal,
over wiens kruin reeds zooveel eeuwen heengingen en om wiens
tinnen reeds zooveel stormen gierden. Veel zag hij veränderen
in de schoone vallei, die hij eenmaal beheerschte. Zijn sterkte
zag hij verbroken en zijn’ luister vergaan. Maar nog altijd is hij
de roem en de trots van Kennemerland gebleven, grootsch in
zijn verlatenheid, sterk in zijn eerbiedwaardige grijsheid.
Het licht der geschiedenis, hoe flaauw en schemerend het
ook op den oorsprong van den Brederode schijnen möge, heeft
toch de sagen doen verdwijnen, die zieh hechtten aan de stich-
ting van het slot. Graaf Aernout van Holland, zoo wist de over-
levering te verhalen, graaf Aernout van Holland was begonnen
het te bouwen, en hij schonk het. aan zijn’ jongsten zoon Sivaert,
die de eerste Heer van Brederode werd. Deze Sivaert, zoo ver-
telt zij verder, had een’ manslag gepleegd en was het hof zijns
vaders ontweken; eene schoone West-Friezinne, Tetburge, had
hij gehuwd, en als balling zwierf hij in den vreemde. Maar toen
1*