8 DB RUINE TEGENW00RDIG.
geworden en, zooveel noodig, voor verderen ondergang behoed.
De ruine heeft nu een gansch ander voorkomen verkregen. Van
den weg zien wij als van ouds de groote, goedbewaarde muur-
brokken oprijzen, maar het muurwerk van het hoofdgebouw,
tot nog toe onder het puin begraven, en het onderste gedeelte
van een tweetal torens spiegelt zieh daarnevens in de gracht.
De voorhof toont weer zijn steile wallen van steen, en is weer
door het water van het kasteel en van den buitenhof gescheiden.
En even boven den waterspiegel vertoont zieh een ronde ring-
muur, die de West- en Zuidzijde van het kasteel omringt. Wel-
ligt was het geheel van dien bouwval schilderachtiger in zijn’
vroegeren, verwaarloosden toestand en heeft hij uit het oogpunt
van schoonheid iets verloren. Welligt verstoren de hekjes op
den torentrans daar boven eenigszins den grootschen indrnk.
Welligt had de kunst iets kunnen doen, door hier en daar een
gedeelte van den wat al te gelijken muur wat op te metselen
en zoo de lange, regte lijnen wat te breken. Maar voor de vei-
ligheid van honderden, niet altijd even voorzigtige bezoekers
mag wel iets van de schoonheid worden opgeofferd , en leed het
romaneske en dichterlijke der ruine eenigszins schade, veel heb-
ben wij gewonnen, nu wij dit gedenkstuk van vroeger eeuwen
weer voor ons hebben in een’ toestand, die het mogelijk maakt,
het weer voor onzen geest te doen oprijzen, gelijk het geweest
is, toen de banier der Brederodes nog uitwoei van den torentop
en de edele burgtheer met zijn gezin nog op het hooge huis
zijner vaderen vertoefde.
Straks zullen wij onze oppervlakkige beschouwing van de
buitenmu'ren verwisselen voor een bezoek aan het kasteel zelf.
Voorloopig vergenoegen wij ons met wat wij van den weg kunnen
zien. In het gastvrij Velserend gaan wij ons tot onzen verderen
onderzoekingstogt voorbereiden. Dat beteekent niet alleen,
dat wij er een oogenblik gaan uitrusten, maar dat beteekent
ook, dat wij er het een en ander kunnen zien, wat van den
Brederode afkomstig is uit den tijd, toen het nog de woon-
plaats van Hollands eerste edelen was.
OPGEGRAVEN VOORWERPEN. 9
Ve l s e r e n d is thans een logement, of liever, eene uitspan-
ning, want het bord bij het Station verkondigt in zoö ver geen
waarheid, daar men te Velserend niet logeren kan. t Was vroeger
een buitenplaats. Johan van Overrhijn van Schoterbosch,
Meesterknaap van Brederode, heeft het in den jare 1638 ge-
bouwd; zijn wapen is nog aan een deurkozijn in den achterge-
vel van het huis te vinden. Mr. Elbert Graafland, oud-Schepen
en Raad van Amsterdam, bezat het honderd jaar later. En een
bekoorlijk rustoord is het, niet ten onregte door honderden be-
zocht, om er onder de hooge boomen voor het huis het uitzigt
te genieten op de groene weide tusschen het hout, boven welks
toppen de golvende duinenreeks blinkt, terwijl de ruine op
den voorgrond haar donkere muren half achter t geboomte
verbergt.
Binnenshuis vindt gij een glazen kast, die een klein maar
belangwekkend museum bevat van voorwerpen, bij de opgra-
vingen in en bij de ruine gevonden. Gij ziet daar potten van
aardewerk, Jacobakannetjes, wijnglazen, als herinneringen aan
het tafelgenot, en van de feestelijke maaltijden, hier eertijds
aangerigt, spreken ook die hertenhorens en die wilde zwijns-
kop, die tevens verhalen van het nobel jagtvermaak, toen het
edel wild nog in de wildernissen van Brederode zieh ophield.
Van krijgshaftigen aard zijn die dolk en die pijlpunten, is ook
dit groote, zware paardenbit en die stijgbeugel. Tot de stallin-
gen behoort dat hoefijzer, en ook deze colossale schaar schijnt
wel meer uit den stal, dan uit het boudoir der jonkvrouw afkomstig.
Die rookpijpjes, met hun’ körten steel en kleinen kop,
zullen wel niet aan de burgtzaten hebben toebehoord, tenzij reeds
voor dat de tabak hier bekend werd, de gewoonte bestond om een
of ander geurig kruid aldus in rook te doen opgaan. Maar een
later geslacht heeft hen wel achtergelaten! Als gindsche walvisch-
wervels op Brederode werden bewaard, laat het zieh gissen, dat
een der reusachtige bewoners der Poolzeeen, herwaarts afge-
dwaald, op de kust der Noordzee binnen ’t gebied der heerlijk-
heid den dood vond. De Heeren van Brederode zullen wel geen