De jarcn 1563 en 1572 waren voor Rotterdam noodlottig.
In het eerste jaar, op den 10den Julij, brak een geweldige brand
uit, die tweehonderd huizen vermeide en zevenhonderd andere
min of meer beschadigde, die bovendien zesendertig schepen,
met een menigte van koöpwaren, gereedschappen en warkplaat-
sen deed verloren gaan. Zoo luidt althans de overlevering, die
het getal huizen vermoedelijk wel niet zal hebben verkleind.
Maar in elk geval, gevoelig was de slas;, die D ' O D O 3 de toch reeds door
oorlog en dnurte in de laatste jaren zwaar beproefde stad op
dien bangen Julijdag trof. En naauwelijks begon zij zieh eenigs-
zins te herstellen, of de Spaansche troepen onder Bossu, die
voor Brielle en Dordrecht het hoofd hadden gestooten, vervulden
häar met plundering en moord. Het bekende versje, op een’
steen uit de oude Oostpoort afkomstig, en thans nog in den
muur van den nieuw gemaakten doorgang gemetseld, verhaalt
er van |
E en G rave van B ossu met d e
S panyaerts b lo e tg ier ig h , INT
J a e r S e v en t ig h twe e A p r il den
9 da g. L and h ie r als vu ien t
Quam m a er S co f f ir ic h .
Y ermoorden ve e l B orgers met
J am m e r l ijk geclach.
En het oude huisje aan de Markt, op den hoek van het Hang,
bewaart in zijn uithangteeken: in dui^en'd v r e e z e n , de her-
innering aan den angst, in die verschrikkelijke April-dagen door-
gestaan.
Den 21 Julij verlieten de vreemde troepen gelukkig de stad,
en sints dien tijd zag zij haar’ bloei en welvaart jaar op jaar
toenemen, en toen men 1620 schreef, had zij de buitengronden
en aanwassen in de rivier met kloeke woningen längs breede
straten en ruime havens bedekt.
Twee fraaije havens, de N i euwe Ha v e n en de B la a k,
werden omstreeks 1577 gegraven. In de plaats der oude walto-
rens en muren, die de stad tot dusver aan de Maaszijde beschermden,
werden deftige woningen gebouwd en een nieuwe
wal gemaakt, waar thans de Noordzijde van H a r i n g v l i e t
en Wi j n h a v e n wordt gevonden. Al spoedig waren ook deze
laatste versterkingen onnut geworden, omdat de stad zieh tel-
kens meer uitbreidde. Voor nog de 16e eeuw ten einde liep,
was de Züidzijde van het Haringvliet ter bewoning geschikt gemaakt
en aauvankelijk betimmerd, de Leuve'uitgediept en de
Westelijke grens der stad een aanmerkelijk eind verder geplaatst,
tot waar de groote dijk bij Coolhoek een sterke kromming
maakte. De erven längs den dijk aan weerskanten werden ter
bebouwing uitgegeven, en het driehoekig eiland ten Oosten van
de Leuve — Wi j n h a v e n , S c h e e pma k e r s h a v e n en Leu-
v e h a v e n Oostzijde, — begon met woningen te worden bezet.
In 1615 werd de schoone Boompjeskade längs de rivier aangelegd
en de stad verkreeg den omvang, dien zij tot voor eenige jaren
heeft behouden. Van Reijn, die in 1832 zijne Be s e h r ij ving
van R o t t e r d am uitgaf, schreef, dat de stad in 1615 nage-
noeg dezelfde uitgebreidheid had als toen. Maar hij heeft het
nog.beleefd, dat dit niet meer waar was.
De tweede helft der 19= eeuw was een tijd van vernieuwde,.
krachtige uitbreiding.
Buiten de sierlijke, in 1661 gebouwde, Wi t t e poort-, aan
het einde van de Westzijde der Leuvehaven, strekte zieh längs de
rivier een veel bezochte openbare wandelplaats u it;, door zware
iepen overschaduwd en met een reeks van buitenverblijven ver-
sierd: het e e r s t e en twe e d e Ni e uwe werk. Het eerste werd
in de We s t e r s t r a a t veranderd, terwijl in de rivier de breede,
trotsche kade werd aangelegd, die bij ’t bezoek van koning Willem
III in 1851 den naam van Wi l l ems k a d e ontving. Buiten
het tweede Nieuwe werk werd een ruime vlugthaven gegraven en
het terrein aan de overzijde met huizen bebouwd. In verband
met de waterverversching werd om de gansche stad een nieuwe
singel: gemaakt, en op de weilanden aan wederzij verrezen villa’s
en woonhuizen. De straten, door de landen en lanen getrokken
en met de namen der vlootvoogden K o r t e n a e r , van Bra