g o e r e e ’s a r c h i e p .
een’ tegeiistand, die zijn leger tot aftogt noopte, terwij] hij zelf
als gevangene binnen de muren werd gebragt. Sints dien tijd
werd de sterkte harer wallen en.de moed harer inwoners niet
meer op de proef gesteld, maar de belangrijklieid van het eiland,
aan den naond van twee groote waterwegen naar het hart van
Holland, gaf aanleiding, dat zoowel in 1781, als in 1795 en
in 1810, batterijen werden opgeworpen en kazernen werden
gebouwd. Die versterkingen hebben geen dienst behoeven te
doen; de batterijen zijn vervallen en grootendeels verdwenen;
de barakken vinden wij in schüren veranderd. Maar een Goe-
reesch burger werd in 1811 gefusileerd, als van verstandhou-
ding met den vijand verdacht.
Werd de stad Goeree in 1418 door het krijgsvolk van Jan
van Beijeren platgebrand, en in 1482 bijna geheel door hetvuur
verwoest, dan laat het zieh verklären, dat er niet veel oude charters
en perkamenten zijn bewaard. lo ch zullen wij ons, als wij
niet al te gehaast zijn, een bezoek aan het archief niet beklagen.
Het berust op het gemeentehuis en is door den tegenwoor-
digen burgemeester, Mr. G. J. Go e k o o p , uitstekend geordend.
De oude, deels halfvergane stukken zijn overgeschreven en ge'in-
ventariseerd, en worden met groote zorgvuldigheid bewaard. Som-
migen hebben nog de oorspronkelijke zegels, waaronder een zegel
van Maria van Bourgondie en een zeer fraai gesneden, hoewel
geschönden zegel van Philips I I , aan een stuk van 1562. Ook
vinden wij er een aantal zegelstempels van de achtereenvolgende
besturen van Goeree en, gelijk zieh laat verwachten, een be-
langrijke verzameling van polderkaarten. Onder de merkwaar-
digheden vinden wij een’ zilveren vogel, die tot de insignien van
den hoofdman van het schuttersgild heeft behoord, en vooral een’
koperen ljHashoorn, met wijd uitloopenden, achtkantigen tromp.
Die hoorn heeft niet alleen de longen van den nachtwaker op
zware proef gesteld, ' toen deze ambtenaar daarmede, in plaats
van een klep of ratel, was voorzien, maar ook de pennen van
een aantal geleerden in beweging gebragt. Volgens de overle-
vering is hij gevonden op de raadselachtige piek, die de oude
307
we r e l d genoemd wordt. ln 1618 was ten Noorden der Ooster-
duinen, bij storm en hoogen vloed, een deel van het strand weg-
geslagen, en de mare gaat, dat men daar niet alleen een menigte
Romeinsche munten, urnen en sieraden van koper en glas had
gevonden, maar ook duidelijk de straten eener groote stad met
de fondamenten der huizen had gezien. Jaren lang werden allerlei
scherven van aardewerk, muntstukken, ringen er opgezameld
en aan de liefhebbers verkocht; een goed bewaarde „langwerpige
aschgraauwe po t, loopende van boven spits to e , met een rond
gat” werd lang als van daar afkomstig getoond, en een dood-
kist met koperen nagelen, waarin het gebeente nog lag , moet
er ook zijn gevonden. Toen H. van Dam, in Februarij 1681, te
Goeree vertoefde,, besloot hij, //inet zijn zoontje , er eens heen
te gaan. Hij vond er „veel raar klein koperwerk, waaronder
een ring, glas en anderen snuisterijen, die de zee opwierp” , en
bovendien een menigte boomen, met de toppen naar het Z. W.
gekeerd. Bijna een eeuw later, in 1778, ontving van Wijn,
destijds nog in den Briel wonende, een aantal zilveren muntjes,
met Arabische opschriften en het jaartal 1182, die ter zelfder
plaatse zouden zijn gevonden. De schrandere geleerde won de noo-
dige inlichtingen bij bevoegde personen in , en het bleek hem
alras — hetgeen ook later door prof. van der Chijs werd ver-
kläard —- dat het nog nieuwe munten. waren, in omloop op de
Noordkust van Africa, terwijl zijn vermoeden werd bevestigd, dat
het jaartal 1182 niet dat der Christelijke , maar der Mohamme-
daansche tijdrekening moest zijn en dus met 1768 overeen kwam.
Hier viel dus alleen te denken aan een schipbreuk, waardoor
eenige jaren te voren een vaartuig, dat van de Moorsche kust
kwam, verloren was gegaan.
Dat de ontdekte stad het door de Noormannen verwoeste
Wi t l am zou zijn, dat hier het door de zee verzwolgen Oud-
Vl a a r d i n g e n had gelegen, dat het eene overigens gansch
onbekende plaats moet zijn geweest, werd beurtelings beweerd
en bestreden, ’t Blijft een duistere zaak. Maar wij weten, hoe
schippers en visschers menigmaal van verdronken steden hebben