bij de droogte gaat het thans in tegenovergestelde rigting op
Hellevoet aan. Wij zijn voor het hoofd, wij gaan er voorbij,
den mond van het kanaal voorbij, verder stroomop, landwaarts
in. Nu wenden wij. De nevel is weggetrokken. In vollen luister
straalt de zon. De schepen op de reede worden krachtig verlieht.
De witte vuurtoren op h e t’'hoofd schittert ons tegen. De water-
vlakte tintelt. Regt op ’t kanaal houden wij aan. Zullen wij
daar aan wal komen? Daar krijgt de volle stroom ons schuitje
beet. In een oogenblik zijn wij teruggedreven tot bij het prächtig
graauw en zwart en groen getinte hoofd. Een paar kraohtige
riemslagen brengen ons binnen. Zie eens, hoe de stroom voorbij
vliegt! Wij kunnen nu eerst goed zijn geweldige vaart leeren
kennen! Maar wij zijn, in stil water gekomen. De schuit legt
aan, wij beklimmen den trap, en daarmede heeft onze togt na ar
Ov e r f l a k k e e en Goe r e e een einde.
A A N T E E K E N I H f i E H .
Omtrent O v e r f l a k k e e en Go e r e e bestaat eene zeer goede beschrij-
ving van B. Boers, tbans emer. predikant van Middelharnis, waaraan ik
veel te danken heb. Maar het boek dagteekent reeds van 1843. Van-der Aa
levert in zijn woordenboek verdienst elijk,e artikelen over dit gedeelte des
lands<_ De door Boers aangehaalde sehrijvers kon ik raadplegen op de bibli-
otheek van het Le e skabi n e t " , die van kleinere werken van plaatselijk
belang ruiin voorzien is.
Middelharnis heeft thans 19 vischschepen, waarvan echter doorgaans een,
n it gebrek aan volk, bniten dienst is. Bijzonderheden omtrent landbonw enz.
zijn aan het V e r s l a g d e r pro v . s t a t e n v a n Z n i d -H o l l a n d te ont-
leenen.
Op het raadhuis te Middelharnis hing in der tijd een sehoone schilderij
van Meindert Hohbema, — de l a a n bij Mi d d e l h a r n i s . Het stuk werd
verruild voor de afbeeldsels van HH. MM. den Honing en de Koningin, en
kwam eérst ,in de collectie v a n d e r P o t , te Rotterdam, later in die van
S i r R o b e r t P e e l , en is thans te vinden in de N a t i o n a l G a l l e r y , te
Londen. Een verdienstelijke copie berust nog te Middelharnis.
Had de Heer Boers in dezen tijd, in plaats van in 1843, zijn verdiens-
telijk böek gesehreven, hij zon waarschijnlijk in het begin der geschiedenis
van Goeree minder aan onde versjes zonder gezag hebben gehecht en welligt
meer gelet hebben op van Wijn’s ju iste opmerking (Bijv. op W a g e n a a r ,
Deel IX, bl- 58), dat het zeer onzeker is of V a d i s a n t en Y a d i r e d e , bij
den vermoedelijk door H. de Groot bedoelden sehrijver E d r i s i , wel ’s Gr a ve
z an de e n-Goede r e ede zijn.
De »graaf van Goer.ee” (Ib. bl. 80) heet bij M. Vossius, in het oorspron-
jijk latijnsche exemplaar, dat ik hier kon raadplegen, G o e r e d a e c ome s
(Annales I I I bl. 123.)-
De stedekeur van Goeree van 1312 heb ik niet kennen vinden.- Ik nam
haar aan op gezag van Yan Dam. De eerste, die Alkemade geeft, is van
1330.
De Goereesche hoorn is afgebeeld in P a r s , Ka tw i j k s c h e o u d h e d e n ,
waar men, bl. 108, een aantal gissingen dienaangaande lezen kan.
Het vers op de o n d e we r e l d gaf ik niet in zijn geheel. De lezer verliest
er niets bij. Alleen teeken ik nog aan, dat de »dichter” geen »stad”
schijnt gezien te hebben. Hij zegt :
Hier heeft een Dorp ghestaan, daar syn de teeçkens bloodt;
En daar leydt in de Put een Kiste van een Dood’.
Over den stroom S n n n o nm e r i , welligt ondtijds de N. grens van Zeeland,
is te raadplegen: v. d. Be r g h , Ha n d b . d e r Mi d d e l -N e d e r l .
Geog r . bl. 82.
Eene beschrijving van het licht van Goeree, met afbeelding van den toe-
stel, is te vinden in Dr. Th. van Doesbnrghs’ bewerking van A. Ga n o t ,
N a t u u r k . vo or d en b e s c h a a f d e n s t a n d , bl. 434.
Bepalingen omtrent de »vierboeten” bij den Briel, in 1333, deelt van Alkemade
mede.