112 DB SPOORWEG DOOR DE STAD.
brengen, wel ontbreekt het in nieuw ontworpen straten nog geens-
zins aan steigerwerk en ledige plekken, maar t laat zieh toch
niet' aanzien, dat het karakter der stad in de eerste jaren be-
langrijke veranderingen heeft te wachten, nu het groote werk,
dat ui de laatste jaren zooveel verwoesting heeft aangerigt, de
s p o o rw e g d o o r de s t a d , in zoover is voltooid, dat eerlang de
treinen zullen daveren in het ijzeren traliewerk der brug over de
Maas, en over den viaduct het stoonipaard snuivend en dampend
zal voortrennen. Wij wachten dan niet, totdat alles, wat op touw
gezet en begonnen is, ten volle zijn beslag heeft verkregen, maar
wij brengen een bezoek aan de tweede stad des rijks, gelijk zij
zieh in het voorjaar. van het jaar o. H. 1877 vertoont.
De spoorweg d o o r de s t a d , dat is inderdaad de bijzon-
derheid, waardoor Rotterdam zieh tot nog toe van de overige
vaderlandsche steden onderscheidt. Amsterdam heeft iets derge-
lijks, maar daar doorsnijdt de baan maar een zeer klein gedeelte
van den schoonen boog, die zieh weift op den oever van het IJ.
Rotterdam wordt er van het N. tot het Z. in twee deelen door
gescheiden. Dwars door de gansche stad loopt de op sterke pij-
lers gebouwde ijzeren weg, en haar geheele voorkomen is er door
veranderd. In dat opzigt is Rotterdam vooreerst nog eenig onder
de steden van Nederland. In hoever ’t een voörregt is, laten wij
in het midden. Of het n o o d i g was, der baan deze rigting te
geven "en of niet elders een overgangspunt over de rivier had
kunnen gevonden worden, hebben wij niet te beslissen. Of het
belang van den Rotterdamschen handel er door zal worden ge-
baat en of het algemeen belang de millioenen vorderde, aan de
kostbare werken en de kostbare onteigeningen besteed, staat met
ter onzer beoordeeling. Wij staan voor een f a i t accompl i .
De spoorweg is er, met al den aankleve van dien, en wij hebben
als wandelaars eenvondig op te merken, wat wij zien. En
dan zien.wij zonder twijfel een kunstwerk. De baan, die zieh bij
VERLIES EN AANWINST. 113
den Hollandschen spoorweg zou aansluiten, om zieh aan de over-
zijde der Maas met den weg naar Dordrecht te vereenigen, moest
zulk een hoogte hebben, dat het vrije verkeer in de straten, ook
met hoog geladen wagens, er niet door belemmerd werd. Dat
eischte den aanleg van een’ viaduct, die de gansche stad door-
snijden moest. En hiermede stonden andere werken in verband,
die wij bij onze omwandeling van zelf wel zullen opmerken; maar
reeds eene oppervlakkige beschouwing doet ons zien, dat het in
elk geval een g r o o t werk is geweest. Doet het ons aangenaam
aan? De smaken verschallen en men kan een zaak van meer dan
een kant beschouwen. wOnz e s t a d i s e r d o o r b e d o r v e n ”
klagen de oude Rotterdammers. En jt is niet gansch te ontken-
nen. Het schoone gezigt op de S ch ie is weg. Een ongewoon,
misschien ook noodeloos, lompe en leelijke brug verbergt de lange,
deftige vaart met de statige huizen en de frissche kastanjeboomen,
die aan weerskanten staan geschaard. Het fraaije gezigt van de
Ko n i n g i n n e b r u g bij de Beurs is weg. In plaats van de breede
brug met haar kloeke arduinsteenen balustrade is een plein ge-
komen, en het uitzigt op de. vrolijke B l a a k en de scheeprijke
Ko l k is weggenomen door het postkantoor en het gebouw der
spoörweghalt. Wij zouden meer kunnen noemen, maar zeker is
het gezigt op de gansche uitgestrektheid der stad längs de rivier,
zoo treffend bij aankomst met een stoomboot of een trein der
Rhijnspoorweginaatschappij, door de groote Maasbrng verbroken.
Toch is ook de keerzijde onmiskenbaar. Aan de eischen van het
schoonheidsgevoel beantwoorden die vijf getraliede cirkelsegmen-
te n , boven een lange regte lijn zieh verhelfend, zeer zeker niet.
Toch is in zulk een brug iets indrukwekkends, iets ernstigs, iets
edels, iets stouts, dat er den Stempel eener gansch eigenaardige
schoonheid op drukt. Zoo trotsch overspant zij den breeden stroom,
zoo ernstig rijst zij hoog en fier op haar sterke pijlers, zoo dui-
delijk draagt zij het merk onzer negentiende eeuw, dat wij, ver-
getend wat zij bedierf, haar begroeten als een waardig sieraad,
neen, als een passend deel der negentiende-eeuwsche koopstad.
Zij verstoort den indruk niet; zij behoort bij ’t geheel. Zijhoudt,