voor gekozen, en tot groote ergernis van menig mededingenden
boer was meer dan een ploeg op verborgen muurwerk gebroken.
In het voorjaar van 1865 werd het land omgewerkt, en bet trolc
de aandacbt van den ijverigen oudheidkundige, den Heer Habets,
dat een menigte pannen, tegels en bouwsteenen te voorschijn
kwamen, die alle blijken van een Romeinschen ooispiong droe-
gen. De ontdekking werd medegedeeld aan den baron de Lam-
berts-Cortenbach, aan wiens schoonmoeder de kamp land be-
hoorde, en in Augnstus van dat jaar begön de opgraving van
het terrein, op kosten van dien edelman.
Allengs kwam eene uitgestrekte Romeinsche villa aan het licht,
blijkbaar, evenals al dergelijke bouwwerken in dezen omtrek,
door een’ geweldigen brand vermeid, maar wier metselwerk voor
een groot gedeelte nog in goeden Staat was bewaard en wier
inrigting nog genoegzaam te herkennen was. Men vond er de
muren van 0,55 tot 0,63 Cent, dikte, nit kleine mergelblokken
bestaande en met kalk verbonden. Men vond de plaats van het
im p l u v i um, het binnenplein, waaromheen de kamers waren
gebouwd, en men kon een aantal vertrekken meten, die meerendeeis
klein waren, 2 tot 4 meters in het vierkant, terwijl alleen
eene kamer bij de baden een lengte van 12 bij een breedte van
3 meters had. Men vond den kelder, waarin men längs een’
houten trap van het impluvium was afgedaald en de voortreffelijk
bewaarde baden, die aan de tegenovergestelde zijde, met uitzigt
op de Geule, waren aangelegd, met de beide badkamers, het
fornuis, de buizen voor het warme'water en de water-reservoirs.
Dit gedeelte van het gebouw schijnt inet groote weelde te zijn
ingerigt, blijkens de fragmenten van kunstig beeldhouwwerk,
die men er aantrof. De steensoort van een prächtig kapiteel schijnt
afkomstig van een groeve in het land van ’s Hertogenrade, en
de schoone bewerking pleit voor de hoogte, waarop in den tijd
der stichting van de villa de kunstvaardigheid der bevolking was
gestegen, terwijl de overblijfselen van schilderwerk op de wanden
aanwezen, hoe overigens de vertrekken van het huis waren
versierd en welk kunstvak destijds aan de boorden van Maas
en Geule werd beoefend. Ook groen gegoten glas werd aangetroffen ,
dat deels schijnt gediend te hebben tot bekleeding van de muren,
Seels tot vensterglas. — De mergelblokken zijn in den omtrek
uitgehouwen, waarschijnlijk in de groeve van Geulhem, en wijzen
op de vroegtijdígé exploitatie van die merkwaardige grotten. Het
veelsoortig aardewerk spreekt welligt van pottebakkerijen in den
omtrek , waartoe althans de helling van den Raarschen berg de
grondstof leveren kon,, en de talrijke wijnkruiken geven eenigen
grond aan het vermoeden, dat op de naar het Z. gekeerde heu-
velen niet zonder vracht de teelt van den wijnstok was beproefd.
Daar heeft op de villa aan de Geule een welvarend gezin ge-
woond. Sierlijk glaswerk, smaakvolle voorwerpeu van koper en brons,
kostbaar bewerkte toilet-artikelen getuigen van rijkdom en weelde,
en dat men er geen gebrek leed, dat bewijst de overvloedige
keukenafval, waaronder, nevens de beenderen van rund en
schaap, die van hert en everzwijn niet worden gemist, en waar
zelfs de oesterschelpen niet ontbreken.
Een geweldige brand heeft het gebouw verwoest. Wanneer?
Opgegraven munten toonen, dat het niet vóór het jaar 145 kan
zijn geschied. Maar een gansche reeks Romeinsche villa’s, aan
de groote heirbanen in deze oorden ontdekt, draagt de ken-
teekenen van gewelddadige vernieling, en munten van later dag-
teekening dan het jaar 176 zijn daar nergens gevonden. Welnu, in
dat of in het volgend jaar had een in val der Chauken in Belgié
plaats. Van de boorden der Elbe gekomen, volgden de plunderende
benden den weg, die van Gulik naar Tongeren leidde. Toen
gingen hoogst waarschijnlijk de Romeinsche lusthuizen längs dien
weg in vlammen op. — Het lijk van eén menschelijk slagtoffer
dier vreeselijke gebeurtenis kwam bij de ontblooting der puinhoo-
pen aan het licht. Niet ver van het fournuis der baden lag een
man op het aangezigt, met de regterhand aan het achterhoofd.
Een groote steen had hem de ruggegraat gebroken. Was het
een der bewoners, overvallen eer hij zieh redden kon ? Een der
plunderaars, verrast terwijl hij de rijk versierde badkamer beroofde
? Een krijgsman was het wel niet. Althans geen spoor van
III, 6