Im, Sabina van Beijeren. Te midden der geweldige watermassa,
die in de vijftiende eeüw zieh hier uitstrekte| sints de Hoeksche
Waard in 1421 was overstrooind , lagen een groot aantal platen
en ruigten van allerlei vorm en van verschillende grootte, maar
allen van vette zeeklei gevormd en vruchtbaar in hooge’ mate.
Velen er van, in het westelijk deel van den Waard, kwamen in
1491 m het bezit van Jan van Egmond, Heer van Egmond en
IJsselstein, bannerheer van Baer, als heerlijkheden met hoog,
middelbaar en laag regtsgebied. Zijn kleinzoon Lamoraal van Egmond
begon, ten jare 1557, met de bedijking van den polder,
dien hij naar den naam zijner echtgenoote noemde en die thans
Ou d - B e i j e r l a n d heet. Daar werd al spoedig een ruime kruiskerk
gebouwd, met geschilderde glazen versierd, waaronder die met
de beeldtenissen van den graaf en de gravin als van de hand
der Crabeths worden genoeröd. Met de overige goederen ver-
beurd verklaard, maar later aan de vorstelijke weduwe terug-
gegeven, verviel Beijerland na hären dood, in 1578, aan hare
dochter Sabina, die met den graaf van Solms was gehuwd. Deze
bouwde er m 1604 den hoogen statigen toren en werd er in de
kerk ter rüste gelegd. Kondom de kerk ontstond allengs een
dorp, dat onder de aanzienlijksten van Zuid-Holland gerekend
wordt. De Ni e uw-Be i j e r l a n d s c h e polder werd in 1582
bedijkt. Niet vöör 1661 werd daar een kerk gesticht. Op het
emd der zestiende eeuw werd' Z u i d -Be i j e r l a n d ingepolderd,
terwijl de kerk eerst van 1679 dagteekent. Deze laatste ligt te
diep landwaarts in en te veel oostelijk, dan dat zij van hier
zigtbaar zou zijn. De beide anderen kunnen wij zeer goed on-
derscheidem, vooral die van Nieuw-Beijerland, die op körten af-
stand van het Spui is gebouwd. Kostbare botiwlanden, vooral
tot vlasteelt gebruikt, strekken zieh wijd en zijd uit, maar wij
zouden de boot moeten verlaten, om de wijdvermaarde krieken-
boomgaarden te zien, die zoözeer tot de eigenaardigheden dezer
landstreek schijnen te behooren, dat de soort, naar men zegt,
nergens elders tieren wil. En wenschen wij de bloeijende dorpen
vol drukte en gejoel te aanschouwen, dan kunnen wij derwaarts
gaan op een’ der Zondagen in den kriekentijd. Dan stroomt er
het landvolk uit den omtrek en het stadsvolk uit de Maassteden
zamen in de herbergen. Maar of op de „K r i e k e n k e rmi s ” niets
anders dan stiebielijke tooneelen te zien en dan hartverheffende
genietingen te smaken zijn, dat kan betwijfeld worden door hen,
die er iets van weten, hoe ons, landvolk en stadsvolk vereenigd
pleegt feest te vieren.
Ziehier d e n Bi e r s u i r . Het. bord op de stoomboot, dat
nevens den tijd van afvaart ook de aanlegplaatsen vermeldt,
bevat ook dien naam en daarmede de belofte, dat wij er kennis
mee zullen maken.
Als bereisde lieden zullen wij heVvoorregt hebben iets" te
weten, wat aan menig geografische speoialiteit zijn gansche leven
verborgen kan blijven, en zegevierend kunnen wij antwoorden
op de vraag, waarvoor tal van leden van binnen- en buiten-
landsche geleerde genootschappen verlegen staan, —- de vraag
trouwens, die ook ons bij het lezen van de namen op het bord
op de lippen was: „wat is den Bi e r sum? ” ’t Schijnt vooreerst
een plaats te zijn, die met alle taalkundige regelen spot; het
blijkt de aanlegplaats te zijn voor Bet dorpje S im o n s h a v e n ,
dat daar ginds met zijn lantaarntoreptje in het^veld ligt, en voor
het kerkelijk daartoe behoorende gehucht B i e r t , met zijn stompe
torenspits in de verte. Naar men zegt, is Biert een verkorting
van Bi e r v l i e t , niet te verwarren met het vermaarde Biervliet
van Willem Beukelsz, maar ook dit Puttensch Biervliet moet
in der tijd een belangrijke plaats zijn geweest, die twee kerken
bezat. En wie kent S im o n s h a v e n niet uit van Lennep’s ver-
makelijk verhaal van Kees Dirksz? Niet ver van Simonshaven
onderscheiden wij de hooge spits op den scheeven toren van het
overoude Z u i d l a n d , thans nog een aanzienlijk dorp, en gingen
wij -aan wal, dan zouden wij tusschen beide plaatsen een smal-
len waterloop. aantreffen. Dat is het overschot van de Bornisse,
den stroom, die voor eeuwen het Haringvliet met de Maas ver-
bond, die de landen van Voorne en Putten scheidde en bij Geer-
vliet uitmondde. Niet ver van de plaats, waar wij thans liggen,