het in zijn geheel voor eenige jaren een aanmerkelijk emdweegs
is verplaatst. . ^ . .,
Niet ver van de brug over de Singelgracht begmt de Leidsche
vaart, die in 1657 werd gegraven en er dus ten tijde van
het beroemde „beleg” nog niet was; evenmin als de spoorbaan,
die daar voor ons den Zijlweg doorsnijdt, en evenmin als de vrolijke
villas, die thans längs den weg zijn geschaard. | Zag er destijds
vrij wat minder vriendelijk nit. Achter haar hooge muren,
haar sterke poorten, haar vaste bolwerken, die wel maanden
lang den vijand buiten hielden, maar ziekte en hongersnood met
keeren konden, lag de benarde stad, en in de velden om haar
heen waren de schansen. opgeworpen, waaruit het geschut haar
bestookte, waardoor de toevoer van levensmiddelen en krijgsvoorraad
werd afgesneden, nit wier dreigende wallen de geduchte
Veteranen aanrukten tot den storm. Aan deze zijde lagen e alen
van Capres, de Spanjaards van SU Lyga, de Duitschers van
Polweiler, als zoovele sqhakels van de keten, die Haarlem omknelde
Verwoest waren de tuinen en akkers, verbrand de woningen
en molens, en bleven op de weiden tusschen den Zijlweg
en den Hout, onder de muren der stad, der stede runderen nog
grazen, telkens moesten stroopende benden met kracht van wapenen
worden verjaagd, totdat cr'geen rund meer te besehermen
was. De omtrek-der Zijlpoort was wel met het tooneel van
den feisten strijd, maar toch van menig uitval en memg schermutseling.
En hier werden de voorwaarden bepaald, waarop de
stad zou overgaan; hier werd haar lot beslist, toen zij eindelijk,
uitgeput en afgestreden, het fiere hoofd voor den volhardenden
en in de krijgskunst volleerden vijand boog.
Van beter dagen .1 die in den loop van een drietal eeuwen voor
de helflhaftige stad zijn gekomen, heeft deze zelfde Zijlweg te
verhalen. Tusschen de Br ouwe r s - en Ga r e n k o k e r s v a a r -
t e n gelegen, draagt hij heugenis van den bloei van brouwenjen
en weverijen en bleekerijen, die de bronnen van welvaart mil-
delijk deden vloeijen, en reeds lang was hij een der hoofdwegen,
waarlangs de vermögende Amsterdammers en de njke Haarlemmers
naar hunne kostbare buitenplaatsen trokken, waarlangs jaar
op jaar scharen van vreemdelingen het weelderig lustoord be-
zochten, dat door de deugd onzer vaderen
»Uit het braambosch en lisch van den vroegeren tijd”
was gcwrocht.
Thans zien wij er, waarom Haarlem nog onder de belang-
rijke f a b r i e k s t e d e n mag worden gerekend en waarom de
grijze veste den liefelijken naam van de bl o e me n s t ad diaagt.
Zijn de oude bronnen van welvaart met der tijd wat minder rijk
gaan vlieten, ' daar werden nieuwe geopend, die niet minder
voorspoed schonken. Kon in de oogen van David Jacob van
Lennep „de rigting der eeuw, om in de eerste plaats op het
mittige te zien en daaraan het overige op te offeren, nimmer ge-
nade vinden,” verdroot het hem — niet onnatuurlijk! — dat de
geur der bloemen werd verdrongen door „damp van stoom” , het
helder water werd verontreinigd door „fabriekenvocht” , zien ook
wij, als wandelaars, liever een’ eik dan een fabrieksschoorsteen,
liever een bloembed dan een rij rood geverwde stukken katoen,
wij zouden toch niet gaarne de belangen der nijverheid aan de
liefde voor ’t natuurschoon zien opgeofierd; en begroeten wij met
blijdschap de ontkiemende bloemen, de pas ontplooide bladeren,
het vrolijk vogelenlied als teekenen van het leven der natuur,
l e v e n s t e e k e n e n zijn ons ook de dampende schoorsteenen,
de gonzende en dreunende räderen, en gaarne willen wij ’t zien
en hooren, als onze Industrie wakker meedingt met het buiten-
land. Laat dan, als ’t niet anders kan, het schoone voor ’t nut-
tige wijken. Wij ergeren ons niet over de uitgebreide katoen-
fabriek de Ga r e n k l o s , al versiert zij dit deel van den Zijlweg
ganschelijk niet. Dat de nijverheid in haar priesters den zin
voor het schoone, ook al is het improductief, niet behoeft uit te
blusschen, ziet gij in den rijken bloemhof, het welig plantsoen
en den hertenkamp bij het collossale huis van den eigenaar der
fabriek, en dat de winsten ruim zijn, zouden wij haast aan den
grootschen aanleg van den huize N ij v e r v e 1 d kunnen vermoeden