op een aantal vragen: — hoe groot ongeveer het getal der lijken
was? — of er alleen beenderen van volwassene mannen laDg en,>
dan of er ook die van vrouwen en kinderen bij waren ? — of e r ,
bebalve de schijven, nog andere voorwerpen werden gevonden
voor huiselijk gebruik, sieraad of wapentuig? —■ wat er was van
dat vaartuig? — en wat dies meer zij. Vooralsnog schijnt het,
dat wij niet te denken hebben aan een begraafplaats, noch aan
een vaste woonplaats van menschen, maar aan een verzameling
van dooden, in een gevecht of bij een schipbreuk omgekomen.
Wat verhalen ons die spits toeloopende waterkruik— in bruik-
leen afgestaan door den heer J. van Kempe Valk, — en die
kleinere urn, beiden van gebakken klei, goed bewerkt , maar
zonder versiering? De eerste werd gevonden bij het graven van
de We s t e r h a v e n , de tweede in de Ko n i n g s h a v en. Zij
staan als Romeinsch vermeld, maar dagteekenen vermoedelijk
nit de vroege Middeleeuwen. De läge,- meest half overstroomde
grond was voor bewoning in die eeuweu nog niet geschikt, en
de stroom der rivier voerde wel allerlei voorwerpen inet zieh,
voorbijvarende of verongelukte schepen lieten wel allerlei dingen
achter. De groote werken aan den overkant, ten dienste der
Handelsvereeniging, bragten, behalve een menigte stammen van
oude, zware eikenboomen, ook velerlei vaatwerk aan het licht,
dat geen bijzondere waarde had voor de kennis van den voor-
maligen toestand dezer streken.
Dat de Romeinen hier intusschen geen vreemdelingen zijn
geweest, mag wel blijken uit den overouden heirweg, waarvan
voor een paar eeuwen nog de overblijfselen bij den ouden dijk
te Krälingen moeten te zien zijn geweöst, en die welligt nog
wel hier of daar is te vinden op de gronden der buitens aan
dien dijk. Geregelde opgraving en naauwletteud onderzoek zou
gewenscht zijn, indien het nog mogelijk wäre. Voor een Romeinsch
bouwwerk gold ook de oude duifsteenen toren, die tot
omstreeks 1635 gestaan heeft te Crooswijk, waar thans het kerk-
hof is en waar een overoude sluis in de Rotte moet hebben gelegen.
Maar in hoever dit /;Duifhuis” van Romeinsche afkomst
was, is thans niet meer nategaan. De weg van Leiden naar
Vlaardigen kan längs dezen toren geloopen hebben.
Die niet zeer groote ballen, klooten van gebakken klei, zijn
bij het voormalige slot Höningen gevonden. Zij kunnen dagteekenen
uit den tijd van den Jonker Fransen ooriog,. toen men
wtot Höningen” een schip had laten zinken, om den toegang
tot de stad van die zijde voor de belegeraars van Rotterdam te
sluiten , en uit die zelfde dagen zijn waarschijnlijk die veel grootere
steenen kogels, waarmede men in elk geval vrij wat meerkwaad
kon doen, dan met die ballen van klei, en die tot het geschut
op de wallen hebben behoord. Uit de 15[le eeuw, en wel uit het
begin er van, zijn deze merkwaardige boekjes van de schoenmakers-
en bakkersgilden, — uit de laatste helft dier eeuw zijn die witte
en zwarte boontjes met dien fluweelen zak. Maximiliaan van
Oostenrijk en Maria van Bourgondie hadden den 8st™ April 1479
aan Rotterdam een privilegie gegeven, waarin o. a. bepaald werd,
dat de vroedschappen, bij loting met de witte en zwarte boonen,
zeven uit hun midden zouden vinden, die terstond, zonder
iemand te spreken en zonder eten of drinken, achttien personen
moesten aanwijzen , waaruit de graaf burgemeesters en schepenen
voor een jäar zoude aanstellen. Dit gebruik bleef, met eenige
wijziging, tot de revolutie in stand. Vijf b o o n h e e r e n benoem-
den een dubbel getal, waaruit, bij loting, burgemeesters en schepenen
gevonden werden. Uit denzelfden tijd is ook de zilveren pape-
gaai, het insigne van den koning der St. Joris-schutters. Maar
het oudste der 200 schepenzegels, dat van Floris, bastaard van
Bokel, schout van Rotterdam, is uit de 14e eeuw afkomstig. Aan
de reeks der zegels sluit zieh die der zegelstempels aan, beginnende
met een’ fraaijen zilveren Stempel van 1560.
Van de gilden zijn niet veel overblijfselen voorhanden. Eenige
drinkschalen en bekers, van zilver, glas of tin, de archiefkist
van het kuipers-, de instrument- en simpliciakast van het chirur-
gijnsgild trekken er de aandacht, maar vooral de schoon be-
werkte zilveren begrafenisschilden van het zakkedragersgild. Ook
het zilveren hoofdmansschild van het speldemakersgilde en dat van