W anneer wij den open weg van Goeree naar Ouddorp ongeveer
ter helft hebben afgelegd, dan begint het landschap merkbaar van
karakter te veränderen. Daar wast kreupelhout längs den weg,
het land krijgt een andere kleur, de slootkant een’ anderen plan-
tengroei. Lanen en boschpartijen geven een aangename afwisseling
na de eentoonige poldernatnur. Alles toont, dat wij in een
zandstreek gekomen zijn, en blijkt het ons wel, dat het houtge-
was veel van den zeewind heeft te lijden, schilderachtig zijn de
verkromde stammen en de uitgewaaide takken. Dit deel van het
eiland heeft echter in de laatste jaren veel verloren. Vroeger
waren er vrij wat buitenplaatsen met heerenhuizen en digte plant-
soenen. De sloopers hebben de huizen afgebroken, de boomen ge-
veld: boerenwoningen en bouwakkers kwamen er voor in de plaats.
Alleen R u s t b u r g is nog over, met zijn bosch', ter regterzijde
van den weg, op vrij grooten afstand daarvan. ’t Is de woonplaats
van Ouddorp’s burgemeester, den heer B. P. v a n Ke r k wij k.
Wij zijn hier in het o u d e l a n d van Di e p e n h o r s t —^gelijk
de naam aanduidt, een laag gelegen, ruigbewassen streek, die
reeds sints onheugelijke jaren is bedijkt, voor zoover zij niet
beschermd werd door de duinen, die in het N. O. en in het
Z. W. eene natuurlijke, maar niet onafgebroken zeewering
vormden. Daar buiten werden later nieuwe polders aangewon-
nen, -en een tweede rij van duinen vormde zieh längs de noorde-
lijke en westelijke kust, de Oostduinen aan het Westduin
verbindend. Daar buiten verrijzen weer nieuwe aanwassen,
die ter bekwamer tijde voor inpoldering geschikt worden. Zoo
vindt men in de gemeente Ouddorp allerlei grond en is soms
de plotselinge overgang van zand en duin en klei opmerkelijk.
Bovendien ziet men hier en daar akkers, waar de ondergrond,
die uit zeeklei bestaat, naar boven is gewerkt, midden tusschen
de zandige velden in. Aan deze ligging dankt het dorp O u dd o r p
— voluit He e r Ad r i a a n s Ou d d o r p — een rijke verschei-
denheid van treffende gezigten; en hebben wij tot nog toe als
wandelaars niet veel te doen gehad, de omtrek hier levert stof
voor meer dan een’ grooter of kleiner togt. Het dorp is spoedig
gezien. In een vierkant zijn de huizen gebouwd rondom het vroe-
gere kerkhof, dat de burgemeester in.een plantsoen van bloeijende
heesters heeft veranderd, en in het midden daarvan ligt de groote
kerlc met haar’ lagen, zwaren toren. Wordt het jaar 1348 als het
jaar der stichting -van kerk en toren genoemd, dan kan dat in
zoover gelden, als de kerk destijds in haar’ tegenwoordigen toe-
stand is gebragt. Grootendeels is zij in spitsboogstijl van gewo-
nen baksteen gebouwd. Maar een gedeelte van den Noordermuur
en van het koör is blijkbaar ouder en draagt in de Romaansche
bogen en in den tufsteen het karakter der 12de eeuw. Opmerkelijk
is het, dat zöö vroeg hier een bevolking woonde, die
zulk een kerk noodig haß en bouwen kon! En nog klimt onze
verbazing, als wij het reusachtig gevaarte zien, dat thans een
weinig van de kerk verwijderd, maar vroeger zonder twijfel
daaraan verbonden, zijn ontzaglijke muren, door zware beeren
gesteund, tot op gelijke hoogte met de nok van het kerkdak
verheft. De toren is blijkbaar nooit voltooid, al mag hij vroeger
hooger zijn geweest, als het waar is, dat jonker Frans, uit
spijt over zijn’ mislukten aanslag op Goeree, een deel daarvan en
van de kerk heeft doen afbreken ■— een tamelijk nutteloos tijd-
verlies. Maar zelfs nu bereikt hij een niet onbelangrijke hoogte,
en wat . plan moet den bouwmeester voor den geest hebben ge-
zweefd, toen. hij zulk een geweldige steenmassa begon op te
trekken! Zonderling! Te Goeree en te Ouddorp, op een half uur
afstand, in een’ uithoek des lands, twee zulke torens en kerken!
En hoevelen, hieraan gelijk, werden in de 14de en 15de eeuw
alom gebouwd in ons vaderland, dat bovendien met aanzienlijke
kasteelen was bedekt en zooveel kloosters, raadhuizen en wat
dies meer zij van groote kunstwaarde bezat. Is het niet vreemd, dat
men niet alleen nagenoeg nooit den naam aantreft van de mannen,
die in staat waren, zulke gebouwen te ontwerpen, maar dat het
ook gansch in het duister schuilt, waar en hoe de werklieden
werden gevormd en gevonden, die zulk een’ arbeid kouden uit-
voeren? Wij zouden haast zeggen, dat de gansche-bevolking uit
bekwame bouwmeesters en metselaars bestond! Zeker kan men
III. 20