nedenzaal opwaarts leidt, dan komen wij in de zoogenaamde
„rariteitenkamer” en in de localen der stedelijke bibliotheek.
De verzameling van merkwaardigheden, Rotterdam betreffende,
en wat overigens op de rariteitenkamer i s t e vinden, staat met
het archief in onmiddellijk verband. Aan boeken en handschrif-
ten ontbreekt het er in geenen deele. In een zeer fraaije kast
uit de 17de eeuw berusten alle kronieken van Rotterdam. Ginds
staat een welligt volledige bibliotheek over Rotterdam, een verzameling,
uit ± 5000 nummers bestaande en alles bevattende,
wat in druk over de stad js uitgekomen, in aansluiting met de
verdeeling en rangschikking van het archief. Daar ginds prijkt
eene collectie Er a smi a n a , bestaande uit 250 verschillende werken
in de onderscheidene drukken. V an H o g e n d o r p en T ollen
s zijn hier eveneens door de volledige uitgaven hunner werken
verteaOr enwoordi. fOfd.
In antiquiteiten is Rotterdam niet rijk. Als museum van oud-
heden zou de verzameling weinig te Jbeteekenen hebben. Toch
ontbreekt het niet aan voorwerpen, die voor de geschiedenis der
stad van belang zijn.
Hoogst merkwaardig zijn die overoude schedels, bij het gra-
ven van den funderingsput voor den watertoren in de o u d e Plan-
t a g e , ter diepte van tien meters onder den beganen grond, op
den kleibodem gevonden. Naar men zegt, moeten daar de over-
blijfselen van een. groot aantal menschen zijn ontdekt, maar de
vondst kwam te laat ter kennis van belangstellenden en deskun-
digen, om op de plaats zelve de noodige onderzoekingen te
kunnen in het werk stellen. Ook omtrent een vaartuig, daar
aangetroffen, maar bij het opgraven te, niet gegaan, kon niets
worden vernomen, wat eenigszins had kunneri dienen ter be-
paling van de oudheid er van. De schedels, die naar het ge-
meente-archief werden overgebragt, verraden een’ zeer hoogen
ouderdöm, en de zeer läge voorhoofden getuigen van geringe
ontwikkeling bij hen, aan wie zij eenmaal behoorden. Een sche-
del maakt een uitzondering door zijn’ veel edeler vorm, maar deze
verschiff in kleur aanmerkelijk van de anderen en schijnt veel
jonger. Onder de oudste schedels is er een, met een groot gat
in het midden, dat er blijkbaar niet in later tijd in gestooten
is en op een’ geweldigen dood wijst. Neveus de beenderen vond
men een vijftal raadselachtige schijven van been, afkomstig van
een of ander reusachtig dier. Zij zijn van verschillende grootte.
Vier er van zijn goed bewaard, rond van vorm met vlakke
zijden: de grootste is het meest geschonden en peervormig geworden.
Deze is 26 centim. lang, 22 breed, l l f dik, de ove-
rigen zijn respectievelijk , 21—22—11, 19—16—81, 18 -16
igJ-9, 14—-18—5. De laatsten zijn van boven naar beneden, in de
lengte, met twee doorloopende gaten doorboord: de eerste heeft
de gaten 10 a 11 centim. beneden den bovenrand en dwars doorloopend.
Zij hebben het voorkomen van niet kunstmat.ig doorboord
te zijn. De best. bewaarden vertoonen op de vlakke zijden
een’ min of meer glad gesehuurden kring, alsof er iets op ge-
slepen of gemalen was.
Waartoe hebben zij gediend? Waren het werptuigen, voort-
geslingerd met een touw of pees, door de gaten gestoken ? Men
vond, in 1841, bij het uitdiepen van den Rijnmond te Katwijk,
een groot. aantal ballen van gebakken klei, met een sleuf voorzien,
die volgens Dr. L. J. F. Janssen waarschijnlijk tot slingersteenen
bestemd en van Germaanschen oorsprong waren.' Onder
de voorwerpen, die hij ter vergelijking beschrijft, en onder de
afbeeldingen, die hij mededeelt, komen evenwel geen voor, die
op de onzen gelijken. Kunnen zij gediend hebben om koren te
kneuzen en te malen, bij gebrek aan molensteenen ? De gladge-
schuurde kringen mögen het doen gissen. Maar het veiligst is het ,
vooralsnog ons van alle gissing te onthouden. Een paar van die
hoogst belangrijke en welligt e e ni g e voorwerpen zijn aan het
onderzoek van deskundigen onderworpen, d a t, naar wij hopen ,
wat meer licht over hun’ oorsprong en bestemming zal doen opgaan.
Jammer, dat de haastige wegruiming van de overblijfselen door
het werkvolk de gelegenheid benam, om een antwoord te vinden
1 Zie Ni j h o f f ’s Bi j d r a g e n . De e l I II, bl. 137 e. v.v.