vragen iets heeft begrepen, blijft onzeker, maar dat wij van haar
antwoorden naauwelijks een letter verstaan, is boven allen twij-
fel. Als een bergstroom rolt haar de woordenvloed van de lippen,
en als haar gelaat niet zijn welwillende uitdrakking had behou-
den, dan hadden wij even goed kunnen meenen, dat zij ons met
een’ vloed van verwenschingen overlaadde. Wij danken haar vrien-
delijk, zooal niet voor haar inlichtingen, dan toch voor haar’
goeden wil, en moeten maar op onze kaarten vertrouwen en met
onze eigene opmerkingen ons voldaan houden. — Het spoor on-
der de boomen, dat in Noord-Westelijke rigting loopt, leidt over
Terblijt naar Bergh. Het schijnt een oude verbindingsweg te zijn
geweest tusschen de Romeinsche heirbaan van Maastricht op Aken
en die van Maastricht op Gulik. Wij moeten in Zuidelijke rigting,
naar Ro-oth, dat op den weg naar Ke e r en Cad i e r
ligt. In Gasthuis zijn wij op de grenzen van de oude heerlijkheid
Wylre en van het voormalige land van Yalkenburg, want het
gehucht behoort ten deele onder de gemeente Wylre, ten deele
onder die van Bemelen, en Bemelen werd tot het land, van Yalkenburg
gerekend, al behoorde het dorp met zijn grondgebied
aan het kapittel van O. L. V. te Maastricht. De Heer van Yalkenburg
was voogd en beschermheer van Bemelen. Hij trok
daarvoor het derde deel der compositien en der criminele boeten,
en van iederen schoorsteen een hen — de r o ok he n. Als een
misdadiger het leven had verbeurd, leverde hem de schout van
Bemelen op de derde sport van den ladder, tot onder den bijl,
in de gracht of aan de kaak, en dan gaf de voogd van Yalkenburg
den scherpr.egter bevel, het vonnis te voltrekken.
Straks komen wij weer op het voormalig gebied van andere
Heeren en geeft onze togt ons gelegenheid, om een’ blik te
werpen op de Limburgsche binnenlanden J zij herinnert ons tevens
ieder oogenblik, onder hoeveel potentaatjes de grond in vroeger
eeuwen was verdeeld en zelfs tot op het einde der vorige eeuw
bleef gesplitst. Wij zullen heden nog meer dan eens aanleiding
hebben, er aan te gedenken. De weg van Gasthuis naar Rooth
brengt ons door een stüksken van h e t l a n d van ’s H e r t o g
e n r a d e , dat omstreeks 1136 onder de Limburgsche vorsten
en later aan de Brabantsche hertogen kwam, na alvorens een
vrije rijksheerlijkheid te zijn geweest van de graven van Saffen-
berg, die hun stamslot in het Ahrdal hadden. Sints de vereeni-
ging met Limburg werd de oorspronkelijke naam Ra d e door
dien van ’s H e r t o g e n r a d e vervangen. Bij de verdeeling van
de landen van Overmaze tusschen de Republiek der Vereenigde
Nederlanden en den Koning van Spanje, kwam het gedeelte,
waar wij nu rondwandelen, aan de Staten. Het behoorde tot de
b a nk van Ma r g r a t e n , onder welke gemeente het thans ook
gerekend wordt.
De afstand tusschen Gasthuis en Rooth is niet zeer groot.
Vrolijk en vriendelijk is het landschap, vruchtbaar en welbe-
bouwd is de grond, en hier en daar geeft eenig houtgewas een
verkwikkend lommer. Maar zie eens, daar ter regterzijde, wat
prächtig uitzigt daar zieh opent! De heuvelrug, waar wij staan,
daalt langzaam glooijend naar de vlakte. De bergreeks in de
verte wordt voor een oogenblik afgebroken, en daar voor ons,
m het verschiet, op den achtergrond der prächtige vallei, tusschen
de golvende lijnen der hooge blaauwende heuvelklingen
ingesloten, ligt een groote stad, met haar talrijke torens, in
een’ gloed van rozerood en goud, tintelend in de stralen der
zon. ’t Is, of een gordijn werd weggeschoven, om den blik te
vergunnen op de schoone hoofdstad, met haar’ trouwen wachter,
haar’ St. Pietersberg, nevens haar,' op wiens top de donkere
ruine van den Lichtenberg troont en aan wiens zijde, als een
witte stip, Slavante schittert. Wel mögen wij een wijle tijds stil-
staan, om dit tooverachtig schouwspel gade te slaan! Want als
wij^onzen togt voortzetten, dan schuiven zieh weldra de heuvels
weer voor het dal, en Maastricht is uit ons oog verdwenen. De
akkers omringen ons weer, de hooge wallen sluiten den weg
weer in; ’t gaat voorwaarts, een weinig klimmend, een weinig
dalend en wederom klimmend en dalend; zoo bereiken wij een
vriendelijke, boomrijke oase, het kleine, bevallige Rooth In
een’ krans van groen ligt het gehucht, en alleen aan dat hout