rens, haar kerken en godshuizen, haar openbare en bijzondere
gebouwen, verrijzen in gedurige afwisseling voor onzen geest en
zij geven ons menig proeve te zien van dien rijken, van dien
in zijn details zoo oneindig verscheidenen bouwstijl, die aan onze
vaderlandscbe steden in de 15e, 16>! en 17e eeuw zulk een leven-
dig en schilderachtig voorkomen gaf. De afbeeldingen zijn als
kunstgewrochten van zeer verschillende waarde. De vrij talrijke
teekeningen van Jacob Kortebrand zijn uitvoerig en getrouw,
maar stijf en slecht gestoffeerd; maar in de verzameling berus-
ten kunstwerken van Rnysdael (No. 207, 489, 538), van Dirk
Langendijk, belangrijk ook als bewijzen., hoe naauwgezet die
vruchtbare en geestige teekenaar arbeidde, — (254, 554, 555)
•van Hermanus Sachtleven (206), en van tal van vroegere en latere
Rotterdamsche kunstenaars, die op zieh zelven reeds een klein
museum zouden uitmaken,' voor kunstgeschiedenis van belang.
Een onbekende, maar zeer bekwame band leverde een menigte
teekeningen van kloosters en stadsgezigten, die blijkbaar getrou-
we copien van oude, tbans hier of daar verborgen afbeeldingen
zijn. Bij vele gravures kon de oorspronkelijke teekening worden
gevoegd, en merkwaardig zijn ook eenige photographische gezigten ,
van den toren genomen, door Dr. P. Wotki vervaardigd en
door den heer Josua J. Crooswijk aan de verzameling geschonken.
Zoo vinden wij hier, in de rüstige zaal, een’ gids door Rotterdam
, die ons maar zeer zelden zonder antwoord laat. En wen-
schen wij de latere uitbreiding der stad in bijzonderheden te
leeren kennen, dan levert gindsehe kast ons alle bestekken en
plannen, die wij kunnen verlangen.
Op andere wijze wederom wordt ons de geschiedenis van
Rotterdam verhaald, wanneer wij de portefeuiljes met historie-
prenten en portretten doorbladeren. Daar zijn, gelijk zieh laat
verwachten, stukken van zeer verschallenden aard, maar ook van
zeer uiteenloopende waarde. Daar zijn satires vol geest, maar
ook platte en grove hatelijkheden, — hoogst onschuldige afbeeldingen
en tamelijk gewaagde voorstellingen, — platen, die
verheerlijken en prenten, die verguizen, — cents houtsneden,
vaak kostbaar toch door hun zeldzaamheid, en fraaije gravures,
merkwaardig om de kunst aan ’t soms onbeduidend onderwerp
ten koste gelegd, — teekeningen, die de meesterhand verraden
en broddelwerk van brekebeenen. Maar in talrijke beeiden gaat
de geschiedenis der laatste eeuwen ons oog voorbij. De gestalten
en gelaatstrekken der personen, die een meer of minder be-
langrijke rol hebben gespeeld, bezielen de verhalen, opgemaakt
uit de schrifturen, die zij. nalieten of die van hen getuigen. Hier
vinden wij vooreerst een allermerkwaardigste en welligt volledige
verzameling van portretten van den man, op wien Rotterdam
zoo fier is , van Desiderius Erasmus. Daar zien wij de achtbare
burgemeesters, de wijze en voorzienige schepenen, de strenge
baljuwen, de gevierde of verwenschte volksleiders, de veelbe-
sproken vrouwen, als oproerstooksters veroordeeld of als martelaressen
vereerd, de kloeke vlootvoogden, de roemruchtige ge-
leerden, de invloedrijke predikanten, de wijdvermaarde staats-
lieden, die stad en land dienden of beroerden. Daar zijn dich-
ters en schildere, bouw- en werktuigkundigen. Daar zijn Prins-
en Staatsgezinden, Keezen- en Oranjeklanten, Gomaristen en
Arminianen, Geuzen en Papisten, geprezen of bespot, met
brommende lofdichten of krenkende bijschriften. Daar worden
de dooden weer levend; daar wordt de maatschappij, die voor
lang voorbijging, weer opgeroepen uit haar graf. Daar zien wij
de golven van den hartstogt bruisen. Daar zijn wij getuigen
van strijd en van zegefeesten, van brand en overstrooming,
van oproer en strafoefening, van volksvermaken en zamenkom-
sten in raadzaal en kroeg. Daar zien wij den arbeid van de
voorgeslachten, hun uitvindingen, hun teleurstellingen, hun zee-
togten, hun gevaren. Hier zien wij Olivier van Noort, den 2en Julij
1598, de stad verlaten met zijn viertäl schepen, waarvan siech ts
een terugkeerde, en de zeeslagen van Tromp, en modellen van
schepen en het afloopen der oorlogsbodems aan de Admiraliteils-
werf. Ginds aanschouwen we den marteldood van eenige weder-
doopers, — den moord door de Spanjaarden in 1572 — //het
Arminiaansch testament” — het oproer, toen de volkswoede uit