bij regen of zonnenschijn, bij dag of bij avond te vragen, wat hij
doen zal, waar bij been kan. Daar is ruime keus tussoben min
of nieer geestelijke, min of meer onscbuldige genietingen. En
wij, voor bet oogenblik vreemdelingen en zwervelingen in de
stad, wij hebben maar eene of andere straat inteslaan, om al
spoedig een rast- of ververscbingsplaats te vinden.
Maar liever leid ik u elders heen, dan naar een der openbare
pleisterplaatsen. Tot onzen zwerftogt door Rotterdam bereiden
wij ons voor binnen de stille muren van het fraaije gebouw, dat
eertijds bet g eme e n e l a n d s h u i s van S c h i e l a n d was.
Daar vinden wij het a r c h i e f en destedelijke b i b l i o t h e e k .
Het voormaligö gemeenelandshuis van Schieland, thans meer
algemeen als bet Mu s e um Bo vma n s bekend, Staat in een
der oudste gedeelten der stad, aan den grooten dijk, die de
opkomst der plaats heeft mogelijk gemaakt. Langen tijd verga-
derde hier ’t Hoogheemraadschap van Schieland. In 1841 werd het
gebouw door de stad aangekocht en zes jaren later ingerigt tot
het plaatsen en tentoonstellen van de belangrijke verzameling
schilderijen, teekeningen, prenten en oud porselein, haar door
Mr. F. J. 0. Boymans bij testament vermaakt. Een feile brand
verwoestte in den nacht van 16 Februarij 1864 een groot gedeelte
der kostbare kunstschatten, en van het schoone gebouw bleven
alleen de geblakerde muren staan. Bij de herstelling bleef de
voorgevel bewaard. De dübbele trap leidt tot de zälen, voor de
kunstverzaineling bestemd. Wij bestijgen dien nog niet, maar
dalen den dijk af en treden eene deur in de benedenverdiepmg
binnen. Daar zijn de ruime localen voor het archief, en van daar
uit leidt een achtertrap naar de bibliotheek en de „rariteiten-
kamer” , waar oudheden en merkwaardigheden, de stad betreffende,
worden bewaard. Hier is de plaats, waar wij ons op de
boogte kunnen stellen van de geschiedenis van het ontstaan, van
de opkomst, van de uitbreiding der stad, waar het verledene
ons verklaard kan worden, ter voorbereiding op wat het tegen-
woordige ons te zien geeft. Hier is het punt, vanwaar wij onze
wandeling door Rotterdam beginnen kunnen.
Het Rotterdamsch archief, dat wij in het voormalige g é-
me e n e l a n d s h u i s van S c h i e l a n d vinden, heeft bij deskundigen
een’ goeden naam, meer nög om zijne voortreffelijke in-
rigting, dan om zijn’ rijkdom aan oude stukken, gelijk men
die in het archief eener zoo belangrijke plaats zou verwachten.
Trouwens, de oudste perkamentèn charters berusten niet hier,
maar in twee grootè brandkasten in de zoogenaamde r o t o n d e
van het stadhuis, waar oök nog een aantal andere bescheiden,
voor de gemeente van belang, worden bewaard. Ook moet men
daar alles zoeken, wat op de administratie van de stad sedert
1824 betrekking heeft. Wij vinden het gansche archief dus niet
hier. Maar bovendien , Rotterdam’s beteekenis als handelsstad dag-
teekent van niet vroeger dan de laatste jaren der 16e eeuw.
Vóór dien tijd behoorde het tot de Zoogenaamde k l e i n e ste-
den van Holland, al was het daarvan de eerste. In 1477 telde
men er 1275 huizen,'in 1553 bedroeg hun getal slechts 1200
en 7 molens. In 1561 was dit cijfer reeds'tot 1731 en 11 mo-
lens gestegen, en in 1622 waren er 4686. Sints bleef het aantal
klimmende. Op de hoogstmerkwaardige dagvaart der steden van
Holland, den 15deu Julij 1572 te Dordrecht gehouden, werd
Rotterdam nog niet vertegenwoordigd. De Spanjaard was er nog
meester. Maar het’volgende jaar verscheen de stad ter vergade-
ring en werd de vijfde in rang gerekend, daar Haarlem was
verloren eil*Amsterdam nog niet gewonnen. Onder de g r o o t e
sted.en bleef Rotterdam in de dagen der Republiek de ze-
vende en stond tusschen Gouda en Gorkum, beneden Dordrecht,
Haarlem, Leiden, Delft en Amsterdam. Zelfs was het in het
midden der vorige eeuw voor sommigen nog de vraag, of het
eigenlijk wel onder de g r o o t e steden geteld mögt worden.
Waartegen niet ten onregte werd opgemerkt, „dat een stad, die
destijds reeds sints meer dan eene eeuw, na Amsterdam, het
meest in de algemeelie lasten gedragen had, gewisselijk wel eene
plaats onder de groote steden verdiende.” En wanneer het mag-
tig Amsterdam zelf altijd de vijfde stad bleef, ook toen het
feitelijk door rijkdom en invloed verreweg de eerste was, dan
in . io