’t Was grooter schade voor hen, die met duizenden kilo’s in
hunne- stoven en pakhuizen ' zitten bleven ; want wordt de ge-
droogde wortel langer dan een jaar bewaard, dan verliest hij
aanmerkelijk in gewigt en in waarde. ’t Was de grootste schade
voor den arbeider, diè met kanten, pooten, verplanten, wieden,
delven en vervoeren overvloedig werk en brood vond, terwijl
ook de stoof vrij wat handen bezig hield. Enkele velden met
meekrap zien wij nog, maar de meeste akkers zijn toch met andere
vruchten beteeld. Beetworteis voor de suikerfabrieken beginnen
hoe langer hoe meer de meekrap te vervangen, en in het
najaar is ’t aan de wegen wel te bemerken, wat druk vervoer
hen voor een’ tijd bederft.
Wij hebben ook al reeds een paar steenen gebon wen. gezien,
die hier eigenaardig zijn ; een vrij hoog middengebouw, met
schuin dak, een laag huisje met schoorsteen, tegen den eenen
zijmuur leunende, een tamelijk lange schuur met hoogen schoorsteen,
aan den anderen zijwand zieh aansluitend. Dat is- een
mees t oof . Het vóórgebouwtje is de ees t , waar de wortel gedroogd
wordt, in de schuur s’taat • de molen, door stoomk rächt
bewogen. Maar thans stijgt geen rook meer omhoog en dreunt
de machine niet meer tusschen de muren. De stoven wachten
eèn’ beteren tijd, of zij verbeiden den dag, waarop zij voor afbraak
verkocht of tot arbeiderswoningen ingerigt zullen worden.
De groote weg van Middelharnis naar Goerce loopt over
D i r k s l a n d . Dat is hemelsbreed. geenszins de naaste weg, en
bovendien ontbreken er bogten en krommingen niet. ’t Gaat
regts en links, „haar en hittik” , en een vreemdeling zou ligt een’
verkeerden weg inslaan, om te verdwalen met den kerktoren
voor oogen, die den vermoeiden wandelaar tergt, door altijd ter
zijde of achterwaarts te wijken op het oogenblik dat hij meent
zijn doel zoo aanstonds te zullen bereiken. Niettemin, al is het
längs omwegen, wij komen toch in Dirksland , en wij rijden er
door, want het is hier geen pleisterplaats. Zoo zouden wij ook
hier het citaat van Tollens te pas moeten brengen, als wij wat
meer van het groote, bloeijende dorp wilden zien, dan het ge-
deelte dat aan de route ligt. Maar ’t is hier minder noodig,
omdat wij het voornaamste in ’t voorbijrijden wel kunnen op-
merken, en dat is „hot-dfof” met zijn in 1814 grootendeels
vernieuwd heerenhuis, dat niets belangrijks heeft om oudheid
of bouwstijl, maar van een’ grooten tuin met statig geboomte
is omringd. Het werd indertijd bewoond door de ambachtsheeren
van Dirksland uit het geslacht de Gr u i j t e r , later door de
rentmeesters der heerlijkheid, totdat het in 1802 een bijzonder
eigendom werd van den heer A. van Weel, in wiens familie het
sedert is gebleven. De fraaije, ruime kerk, met haar’ zwaren Vierkanten
toren,ligtop een sierlijk beplant kerkhof en dagteekent van
het jaar 1488. Zij heeft evenwel geen merkwaardigheden aan te
wijzen, die een bezoek noodzakelijk zouden maken. Hielden wij
in Dirksland eenigen tijd op, dan zou zeker een wandeling door
het schoone dorp de moeite wel loonen,, en dan zouden wij nog
e.ven kunnen terugkeeren op onzen weg, om wat nader de wapens
op het hek eener boerenplaats, die wij zooeven voorbij reden,
in oogenschouw te nemen. Het eene scheen ons dat der v an
d e r Du s s e n s , het andere konden wij niet zoo spoedig onder-
scheiden; wel lazen wij op de palen den uaam B o o m v 1 i e t. Het
schijnt een heerenhuis te zijn geweest, waaromtreut wij geen
nadere berigten vonden. Maar wij herinneren ons, dat de Boom-
v 1 i e t ook de naam was van een thans verlande watering, die
eertijds den Dirkslandschen' polder van het oude l a n d van
S o m m e l s d i j k scheidde en in het Haringvliet uitliep. De tegen-
woordige haven van Dirksland dagteekent van 1657, en nemen
wij in aanmerking, dat het dorp nagenoeg in het midden van
het eiland ligt, dan verwondert het ons niet, wanneer wij vernemen
dat die ruim een uur gaans lang is.
De naam Di r k s l a n d is reeds een zestal eeuwen bekend en
wordt afkomstig geacht van zekeren heer Dirk van Zieriksee.
Graaf Floris V gaf „een zeker zoutland, genaamd Dideriksland” ,
Vrijdags na Asch-Woensdag des jaars 1275, in pand aan heer
m. 19