Zie hier Ryckholt, een staatje van 122 bunders, met een
paar honderd inwoners — 217 volgens de laatste volkstelling,
en dat getal is zeker eer grooter dan kleiner geworden in den
loop der eenwen. Aan alle zijden ligt het land open. Zijn eenige
bescherming, zijn kasteel, moest kl zijn sterkte danken aan de
kunst. Niettemin, ondanks alle geweldige beroeringen, waaraan
dit deel van Limburg eeuwen lang is blootgesteld, ondanks al
de omkeeringen, die telkens en telkens weer de landkaart van
Europa wijzigen, blijft de heerlijkheid een gansqh afgezonderd en
zelfstandig gedeelte van het Duitsche rijk, totdat de storm van
1795 zijn afzonderlijk bestaan vernietigt. Is het niet vreemd,
dat de Sires van Valkenburg, onder wier goederen het naburig
Eysden een’ tijd lang behoorde, er de hand niet reeds voor lang
naar hadden uitgestrekt, of dat, om geen magtiger potentaten
te noemen, de Heeren van Gronsveld, in wier bezittingen het
als ingesloten lag, het niet op eenigerlei wijze hebben gean-
nexeerd?
Uit dit oogpunt beschouwd, zou de geschiedenis van Ryck-
holt onze aandacht verdienen, als een bijdrage tot onze kennis
van de geschiedenis onzer gewesten in het algemeen en van de
gansch eigenaardige toestanden, die tot op het eind der vorige
eeuw in ons tegenwoordig vaderland werden gevonden. Tot mijn
leedwezen heb ik omtrent Ryckholts verleden zeer weinig berigten
kunnen opsporen, en wat ik u onder weg kan mededeelen, kan
niet dan onvolledig en onzamenhangend en daardoor niet zeer
belangrijk zijn.
Dat de Heeren van Ryckholt in voortdurende veete met
hunne naburen van Gronsveld leefden, wordt verzekord, - het
zou ook niet onwaarschijnlijk zijn. Maar bewijzen heb ik er niet
van aangetroffen, evenmin als ik hen ooit in vriendschappelijke
aanraking vond. De naam is mij het eerst voorgekomen in 1108 ,
wanneer eene vrijgeboren vrouw, Al l u e n d a genaamd, te Ri-
chelle wonende, zieh zelve en haar nageslacht aan de kerk te
Aken geeft. In 123B verkreeg een zeker priester, Samuel, een
deel der tienden te Ryckholt ten behoeve van de priesters, die
de kapel in het leprozenhuis der stad St. Truiden bedienden.
Ten jare 1358 vind ik Heylwidis de Rikelt vermeld als eene
gegoede vrouw, die o. a. twee huizen met aanhoorigheden be-
zat, maar of zij vrouwe van Ryckholt was, blijkt niet. In 1386
werd Jan van Houffalize door den bisschop van Luik met Gr u le
(Gronsveld) en R i c h e l e beleend, en niet lang daarna, in 1399,
is er sprake van. den „dingbank” en van „het bosch” des jonc-
keren van Rikelt. Het betrof destijds de regeling van de grens-
scheiding tusschen de heerlijkheid Eysden, die aan Hendrik van
Gronsveld behoorde, en Breust, dat aan het kapittel wan St.
Maarten te Luik toekwam. Bijna honderd jaar later, in 1485,
blijkt Ryckholt eene bezitting van dat zelfde kapittel, dat door
Hendrik van Bronckhorst-Batenburg, Heer van Gronsveld, den
Irten April van dat jaar, met de daaraan onderhoorige heerlijkheden
in zijne nabuurschap, voor zes jaar in bescherming genomen werd.
Onder die heerlijkheden wordt Ryckholt met name genoemd.
De bezittingen van het kapittel zouden zulk een bescherming
weldra zeer noodig hebben! Pas was de bloedige burgerkrijg,
die het bisdom Luik jaren lang had geteisterd, door het verdrag
van Tongeren, op 22 Mei 1484, ten einde gebragt, of een
nieuwe strijd brak uit. De verraderlijke aanslag op Willem van
der Marek, „het wilde zwijn der Ardennen” , door den Luikschen
bisschop Jan van Hoorn en zijne broeders, stookte het pas ge-
bluschte vuur weer aan. Bijna geheel Luik koos partij tegen zijn’
bisschop; Maastricht hield de zijde van den kerkvorst. Een bende
Maastrichtsche burgers verschanste zieh in het sterke kasteel van
Ryckholt en plunderde lustig het bisschoppelijk grondgebied. De
bescherming, door den Heer van Gronsveld aan het kapittel
toegezegd, baatte niet veel; evenmin gehoorzaamden de partij-
gangers op Ryckholt aan, den last der Maastrichtsche overheid,
om de vijandelijkheden te staken, toen in Mei 1488 de vredes-
onderhandelingen waren geopend. Zelfs toen de vrede was ge-
sloten, zetten de gevreesde ruiters hun strooptogten voort, met
dit verschil, dat zij nu vriend noch vijand kenden, maar roof-
den en brandden, waar zij konden. Toen ontving Willem van