Wij liouden ons echter voor dergelijke onderzoekingen niet
lang genoeg op. De boot verlaat.de aanlegplaats en Vlaardingen
verdwijnt allengs uit het gezigt. Daar rijst in de verte de hooge
slanke toren van Maas s l u i s als een obelisk boven het vlakke
landschap op. Wij komen daar niet voorbij. Voor ons splits1 zieh
de stroom. De landpunt tusschen beide armen is de uitersle spits
van het eiland Roo z e n b u r g . De rivier regts is de nieuwe wa-
terweg naar Rotterdam. De rook daarginds is van een boot in
het kanaal. De schooner, die daar komt opzeilen, komt uit zee.
De masten daar in de verte zijn van uitgaande schepen. Aan de.
andere zijde van Roozenburg loopt de oude waterweg. Hier
längs voeren in vroeger eeuwen de koopvaarders, die voor Rotterdam
en Dordt waren bestemd. Bij Brielle, welks zwarestompe
toren wij in ’t verschiet ontwaren, kwamen zij binnen en in de
breede Maas vonden zij een voortreffelijk vaarwater.. Maar voor
den riviermond zetten zieh banken en vormden zieh ondiepten.
Reeds in het midden der vorige eeuw was dit zeegat' onbruik-
baar geworden voor sehepen die meer dan twaalf voet diepgang
hadden, en reeds anderhalve eeuw vroeger was bij het destijds
nog armelijke Hellevoetsluis ’ een hoofd gemaakt ten dienste der
schepen, die het G a t v a n Goe r e e binnenvielem Thans heeft
den Briel alle scheepvaart van beteekenis verloren, en zien wij,
voor ons, in die rigting, groote vaartuigen of zeestoombooten, dan
hebben zij gebruik gemaakt van het Yoornsche kanaal, dat in
de jaren 1827 tot 1829 is gegraven. Wij varen de rivier niet
zoover af, dat wij de Ni e uwe s l u i s berbiken, waar dit kanaal
in de Maas uitmondt, maar bij de uiterste punt van Roozenburg
wenden wij links om en stoomen den linker arm der Mer-
wede op, die den naam van de Ou de Maas draagt. ’t Is een
kalm en vriendelijk Hollandsch landschap, met wilgen längs den
oever en riet längs den' zoom der rivier, die hier in geen enke-
len trek de nabijheid van belangrijke koopsteden verraadt, al
stroomt op körten afstand de fiere vloed, die een der groote
handelswegen van Europa is, eh al dragen deze zelfde rüstig
kabbelende golfjes de driemasters met hout bevracht, voor de
werven van Dordrecht bestemd. Van de dorpen Hoogvliet en
Poortugaal, eertijds aan de Oude Maas, of althans zeer digt in de
nabijheid er van gelegen, scheidt ons thans een breed en vrucht-
baar voorland, binnen polderdijken besloten, en aan de regter-
hand overzien wij het rijke land van de sints langen tijd reeds
yereenigde eilanden Vo o r n e en P u t t e n , die vroeger door. de
Bornisse gescheiden waren. Wij zijn nog, en blijven nog gerui-
men tijd, in het voormalig gebied der aloude heerlijkheid van
Putten. Van haar beroemde höofdplaats Ge e r v l i e t zien wij
van hier alleen op verren afstand den toren. Dat zware gevaarte
met zijn stompe kap, dat naderbij, te midden van boomen en
daken, zieh verheft, is de toren van Spi jkeni sse. Hier is een
Station van de boot; hier stoppen wij, en wij zien de reizigers,
die. ons hier verlieten, de lange laan inslaan naar dit welvarende
en oudtijds reeds bloeijende en vermaarde dorp, dat ook door
een haven gemeenschap heeft met de Oude Maas.
Niet lang meer blijven wij op die rivier. Bij de groote be-
dijkte plaat de Be e r wenden wij. ons met een’ scherpen hoek
regts en vervolgen onzen togt ophetsmalle vaarwater h e t S p u i ,
dat eerst in de zestiende eeuw is doorgegraven en dus tot de
betrekkelijk nieuwe stroomen moef gerekend worden. Hebben
wij nog altijd aan eene zijde het l a n d van P u t t e n nevens
ons, aan den overkant liggen de belangrijke. B e ij e r l a n d e n ,
en verder Oostwaarts de rijke polders van den Ho e k s c h e n
W a a r d . Een groote boerenherberg ligt benedendijks. Hier
vond men weleer een der Wachtposten van den Geervlietschen
toi. ’t Was later een wachthuis met eene batterij van drie stuk-
ken, behoorende aan de Admiraliteit van de Maas. Daar staan
eenige kapwagens met kloeke paarden gereed, en als wij aan dit
Station, nog onder den naam van d e n T o i bekend, eenige
boeren en boerinnen hebben afgezet, dan kunnen wij hen wel-
dra in verschilfende rigtingen längs de breede dijken zien heen-
draven, en tot op grooten afstand kan ons oog hen volgen. Aan
deze landstreek verbindt zieh de herinnering aan den schitteren-
den en ongelukkigen Lamoraal van Egmond en aan zijne gema