Deze eerste kolonisten in Virginia waren zeer weinig geschikt, om den grondslag
der kolonie te vormen. Vijftig hunner waren edellieden, die den handenarbeid als
onteerend besehouwden ; de overigen waren, behalve twaalf arbeiders,. vier timmer-
lieden en eenige tuinlieden, allen Soldaten en bedienden. Van dit volk was weinig
te verwachten. En het valt niet te verwonderen, dat door onderlinge oneenigheid
en strijd met de Indianen de kolonie spoedig geheel gedemoraliseerd was, zonder
energie, en aldus wegsmolt.
Er werden in 1608 nieuwe kolonisten uit het moederland aangevoerd, maar geen
betere dan de vorige. Losbandige edellieden, juweliers, die in Londen bankroet hadden
geslagen, goudsmeden, die mijnen moesten opsporen, dat waren de elementen der tweede
bezending. Later werden nog eenige Duitschérs en Polen gezondén, om pik, te e r en
potasch te leeren maken, maar de weinige geschikte arbeidskrachten der kolonie
deden de onderneming een sukkelend, niets produceerend bestaan leiden. De Compagnie
in het moederland was ontevreden over de siechte resultaten, doch de leider
der kolonie, de heer Smith, antwoordde, dat het beter was, dertig arbeiders dan
duizend kolonisten zooals de tegenwoordige te zenden.
EEN BLOKHTJIS.
Toen zette de Compagnie in het moederland een speculatie op touw, om door
schoone beloften gelukzoekers te lokken. Behalve vele edellieden, ridders, heeren,
kooplieden en ambachtslieden werden een aantal handelshuizen uitgenoodigd, om
aandeelen te nemen. In Mei 1609 werd een nieuwe Charter -verkregen, waardoor
de onderneming op een geheel anderen voet kwam te staan. Een Raad, welks leden
in het Charter genoemd werden, zou de, leiding hebben; de plaatselijke Raad der
kolonie werd vervangen door een gouverneur, dien de Raad in Engeland zou benoemen
en die het oppertoezicht over plaatselijke aangelegenheden had. Die Raad zou ook
wetten voor de kolonie mögen maken, welke zooveel mogelijk overeenkomstig de
Engelsche moesten zijn. Deze bepaling werd ook in de latere Charters opgenomen,
en was de grondslag van beperking op het gebied van koloniale wetgeving. Alle
kolonisten moesten bij hun aankomst den eed van Suprematie afleggen, waarbij de
hoogste macht van de koningen of koninginnen van Engeland in kerkelijke zaken
erkend werd, teneinde daardoor tegen te gaan, dat de Roomsche godsdienst in de
kolonie doordrong.
Onder deze nieuwe regeling werden weder volkplanters geworven voor de kolonie,
o. a. een vloot met 500 kolonisten. ’t Waren echter lieden van hetzelfde slag als de
vorigen, en de toestand in Virginia werd er niet beter door. De aangekomen kolonisten
werden in nieuwe volkplantingen van Virginia vereenigd, waar zij zieh zeer onbeschaamd
gedroegen en met de Indianen in strijd geraakten. Wel werd de vrede hersteld, maar
de bronnen van bestaan waren schaarsch; er werd weinig gewerkt, en het koren perste
men liever den Indianen af dan dat men zelf veel moeite deed om het te verbouwen.
’t Is een treurige geschiedenis, die der eerste jaren van deze volkplanting, zooals
men weinig anders verwachten kon bij een amalgama van allerlei elementen, gelijk
hier werden toegevoerd. De bijzonderheden dier geschiedenis mögen wij niet volgen,
wij bepalen ons alleen tot de hoofdfeiten. Dat de resultaten der kolonisatie voor de
ondernemers siecht moesten zijn, was te verwachten. Er ontstond dan ook herhaaldelijk
strijd onder de bewindhebbers, ontevredenheid over het bestuur.
Doch in dezen tijd brak de dageraad van een nieuwen dag aan voor de kolonie.
Men kwam tot een meer geregeld bestuur der kolonie, dat orde en meer zekerheid
schonk. Tabaksplantages werden aangelegd, om meer opbrengsten te verkrijgen.
Een vrijzinnige partij te Londen, die het bestuur over de Compagnie voerde,
verdiepte zieh thans met ijver in plannen te r uitbreiding van de bevolking van
Virginia en ter bevestiging van de koloniale rechten en vrijheden. De toenmalige
schatbewaarder, Sir Edwin Sandys, een man van oordeel en standvastigheid, die
door geen bedreigingen of levensgevaar werd teruggehouden, waar het gold,
misbruiken op te sporen en af te schaffen, verbeterde veel. Bij zijn komst aan heb
bestuur waren er, na een twaalfjarige inspanning en een uitgave van 80,000 pond,
door de Compagnie niet meer dan 600 zielen, mannen, vrouwen en hinderen, in de
kolonie gevestigd; binnen een jaar wist hij voor de overkomst van 1261 personen
zorg te dragen. Ook kwam er nu een verandering in den aard der emigratie.
Vföeger kwamen allen .met het voornemen in Virginia, om na verloop van tijd naar
Engeland terug te keeren. Thans dacht men er aan, bij de kolonisten de gehechtheid
aan den bodem te versterken. Slechts enkele vrouwen hadden het tot nog toe
gewaagd, .den Oceaan over te steken; thans werden 90 jonge, fatsoenlijke meisjes
door het vooruitzicht op een betere toekomst overgehaald, zieh naar de volkplanting
in te schepen. Zij werden op kosten van de Compagnie overgevoerd en aan de
Pachters uitgehuwelijkt of aan andere mannen, die in Staat waren, in hun onderhoud
te voorzien, en bereid waren tot vergoeding der reiskosten. In 1620 werden nog
60 meisjes overgezonden, allen van goede aanbevelingsbrieven voorzien. Toch was
dit uitzenden van meisjes een handelsspeculatie; de prijs der schoone waar steeg
van 120 tot 150 pond tabak en zelfs hooger. De schuld voor een vrouw was een
schuld van eer, die boven alle andere gesteld werd. De Compagnie gaf aan getrouwde
mannen bij het benoemen van ambtenaren de voorkeur, om aldus den grondslag te
leggen tot vaster banden.
Zoo nam na 1619 de stroom van landverhuizers naar de kolonie toe en werd er
een betere bevolking samengebracht. Binnen den tijd van drie jaren (1619—-1621)
werden vijftig giftbrieven voor landbezit uitgereikt en 3500 personen vonden hun weg
naar Virginia, dat zelfs den Puriteinen tot een wijkplaats werd.
Met die ontwikkeling werden ook aan de kolonie meer vrijheden toegekend. Op
bevel der Londensche Compagnie werd de macht van den Gouverneur beperkt door
een Raad, die het recht had, de misslagen, door den bewindhebber begaan, te
herstellen, en de kolonisten verkregen zelf een aandeel in de wetgeving. In 1619
kwam de eerste koloniale vergadering, die in Virginia is gehouden, te Jamestown
bijeen. De Gouverneur, de kort geleden aangestelde Raad en twee vertegenwoordigers
uit elk der gehuchten maakten de eerste volksvertegenwoordiging uit voor het
westelijk halfrond. De Compagnie keurde deze koloniale vergadering wel goed, maar
had haar nog niet uitdrukkelijk erkend. Dit geschiedde in 1621.
In dit jaar werd een verordening voor de kolonie uitgevaardigd, welke een
geschreven staatsregeling inhield. De regeeringsvorm, die voor Virginia werd aan-
genomen, kwam met de Engelsche overeen en diende met eenige wijzigingen als
voorbeeld voor de stelsels, welke later in onderscheidene koninklijke wingewesten
werden ingevoerd. Haar inhoud kwam op het volgende neer: een Gouverneur werd