De religieuse voorstellingen der Peruanen waren, trots het nivelleeringsstelsel der
Ineals, zeer verschillend en schijnen u it verschillende tijdperken en van verschillende
volken afkomstig te zijn. De goddelijke vereering der zon bestond reeds bij deze
volken vddr het optreden der Inea’s, en kwam voor bij de Aymara’s, de leermeesters
der Peruanen. Naast de zon, en in bepaalde tijden zelfs hooger dan zij, werden
andere goddelijke machten vereerd, als Pachacamac en Viracocha\ de eerste genoot
in het noorden bij Lima, de laatste aan het Titicacameer bijzondere vereering.
Pachacamac was in elk geval de meest algemeene en hoogste god; zijn aanzien was
zoo groot, dat men zelfs door het land van den vijand met zekerheid naar zijn
tempels bedevaarten kon doen; hij werd bij elke gelegenheid aangeroepen; men
dankte hem en men bood hem gaven aan, zelfs als men niets dan wat aarde of
steen had te geven. Op deze wijze zouden de pyramiden ontstaan zijn, welke men
dikwijls hoog op de bergen vindt. Evenwel is het er verre van, dat hij de eenige
hoogste god der Peruanen was; van monotheäsmus valt bij hen niet te spreken. En
het sehijnt, dat deze godheid reeds in de oudheid op den achtergrond getreden is.
Nevens genoemde godheden werden nog een menigte goden in allerlei gestalten
vereerd: sterren, natuurkrachten, bergen, rivier.en, enz. Ook de Inca’s werden na
hun dood als goden vereerd; zij stamden af uit het godengeslacht der zon en keerden
na voleinding van hun aardsche loopbaan tot de goden terug.
Voor de vereering der godheden bestonden een groot aantal tempels, van welke die
voor Pachacamac bij Lima wegens zijn eerwaardigen ouderdom en de tempel der zon
te Cuzco wegens zijn pracht en heerlijkheid beroemd werden. Het aantal zonne-
tempels was in Peru zeer aanzienlijk: elke grootere plaats bezat er een. Gewoonlijk
stond hij op een hoog gelegen punt in of -bij de stad ; hij was met een muur omringd
en had een met boomen beplant plein. Arbeid en kosten waren niet aan deze
tempels gespaard. De ingang dier tempels lag altijd aan den oostkant, en de grootere
bestonden volgens sommige sehrijvers steeds uit zeven ruimten, die met elkander in
verbinding stonden en vele kleine afdeelingen daarnaast hadden; de vijf eerste
waren aan de zon, de maän, de sterren, den bliksem en den regenboog gewijd, de
beide laatste dienden tot beraadslaging der priesters en tot woningen der tempel-
dienaren. De groote tempel op het Titicaca-eiland werd door 600 mannen en 1000
meisjes bediend; die van Guanuco zou zelfs een personeel van 30,000 personen
gehad hebben.
De zonnetempel in Cuzco wordt als volgt bescbreven. Het was een gebouw van
400 schreden in omtrek, door een Sterken muur omringd. Het muurwerk was zoo
fijn, dat er over ’t algemeen geen voegen in waren te ontdekken. Buiten om den
muur des tempels, welks hoogte niet meer dan twee vadem bedroeg, was een gordel
van goud aangebracht. De wanden van den tempel waren met gouden tegels bezet, en
aan de westzijde werd het uit goud en edelgesteenten gemaakte zonnebeeld geplaatst,
zoodat het door de stralen der opgaande zon kon besehenen worden. Aan beide
zijden van dat beeid zaten de gebalsemde lijken der Inca’s op gouden zetels.
Een vestibule voerde naar de vijf naastbijzijnde ruimten; in die, welke aan de
maan gewijd was, bestond alles uit zilver, wat in het aan de zon gewijde gedeelte
van goud was. Verder vond men in den zonnetempel vijf bronnen, welker water
door onderaardsehe' buizen werd voortgeleid, en met den tempel in verbinding stonden
groote tuinen, die met dieren en planten van goud versierd waren.
De godenbeelden dier tempels bestonden u it verschillend mateilaal en hadden de
meest verscheidene vormen. Zij waren van goud, zilver, steen, klei en houtgemaakt.
De afbeeldingen van menschen hadden gedeeltelijk staven in de handen en een hoofd-
bedekking, welke eenigszins geleek op een bisschopsmuts; van de dieren werden
lama’s en slangen afgebeeld. Ook werd een marmeren kruis door de Inca’s vereerd;
de dienst van het kruis was ook elders in Peru gewoonte. De beteekenis hiervan
is echter niet bekend. Alleen in het uiterste noorden des rijks had men wäre
afgodenbeelden.
De priesters, die in onderscheidene klassen waren ingedeeld, leidden een kuisch
leven; zij genoten groote achting; de opperpriester stond slechts een graad lager dan
de Inca zelf. Naast de priesters moeten wij de zonnemaagden noemen, meisjes, die
in levenslange kuischheid in kloosters leefden en met den zonnedienst verbonden waren.'
Menschenoffers, die in Mexico tot op den tijd der verovering door Spanje in groot
aantal voorkwamen, schijnen in Peru ook in ouden tijd veelvuldig plaats gehad te
hebben, doch werden later, onder de Inca’s alleen bij buitengewone gelegenheden
toegepast. Dit geschiedde namelijk bij den dood des heerschers, bij epidemische ziekten
en dergelijke.
Om iets van de zon af te smeeken, besteeg de priester of de vorst des morgens
een steenen verhevenheid en sprak met neergebogen hoofd een gebed uit, nu eens de
handen samenvouwend en dan weer samenslaande. Het eigenlijke volk sehijnt geen
gebeden te hebben verricht. Ongelukken, die iemand overkwamen, golden als gevolgen
van begane zonden. Daarom werd ook aan de priesters gebiecht; de Inca evenwel
biechtte alleen aan de zon. De bekende zonden moesten door den priester als geheim
bewaard worden, doch met bepaalde beperkingen. Door eenige wichelarij wist de
priester t e : ontdekken, of alle zonden gebiecht waren; wie iets verzwegen had, ont-
ving een zware kastijding; wie alles bekend had, werd schoon gewasschen van schuld,
wat onder vasten, boetedoening enz. geschiedde.
Eigenlijke priesteressen bestonden in Peru niet, maar wel was er een soort van
kloosters met de zonnetempels verbonden, waar tempelmaagden samenwoonden in
kloosterlijke afgeslotenheid en kuischheid. Hun taak in deze gebouwen was spinnen
en weven en de bereiding van chicha en maisbrood voor den Inca. Zij heetten
„vrouwen der zon” ; velen bleven altijd voor den tempeldienst bestemd, doch verschei-
denen hunner werden ook uitgekozen door den Inca, om aan zijn hof te verblijven;
enkelen werden ook den goden geofferd. Volgens mededeeling van Garcilasso zou
schending der kuischheid gestraft moeten worden met levend begraven, doch zij was
nog niet voorgekomen.
Het lag niet in de bedoeling der Inca’s, het volk te ontwikkelen. Alle ontwikkd-
ling, en bovenal de wetenschap, was uitsluitend eigendom der hoogste standen,
en bepaalde zieh tot de kennis der „quipos” (spr. kipos, van het Peruaansch
quipoe = knoop: dus een knoopenschrift), die op onvoldoende wijze het letterschrift
vervingen. De „quipos” bestonden uit een bundel aan elkander geknoopte snoeren
van gedraaide wol, welke zieh in hoofd- en neventakken van verschillende kleuren
splitsten en met knoopen van verschillenden aard voorzien waren. Door die knoopen
en kleuren werden het gemakkelijkst getallen weergegeven; de eenvoudige, dubbele
en drievoudige knoopen beteekenden 10, 100 en 1000. Doch elke kleur had ook haar
bepaalde beteekenis: rood beteekende oorlog en Soldaten, geel was het zinnebeeid van
goud, w it van zilver en vrede, met groen werd mais aangeduid, enz. Enkele dezer,
quipos dienden zelfs, om regeeringszaken uit te drukken en golden als een soort van
wetboeken; andere dienden, om historische gebeurtenissen te bewaren, nog andere
tot het bewaren der cultus-ceremonien, en zelfs vond men er, die een soort
van kadaster vormden. Dat het gebruik der „quipos” ver verbreid was, blijkt niet
alleen hieruit, dat in Zuid-Paraguay „quipos”-geleerden zouden bestaan, maar dat de
herders der puna’s er zieh thans nog van bedienen. Ook vond men in Quito, volgens
Brasseur en Velasco, platen van hout, steen of klei, welke als historische jaarboeken
dienden; men had die in onderscheidene afdeelingen ingedeeld en daarin kunstig
gesneden steenen geplaatst; deze deden denzelfden dienst als de knoopen in de
„quipos” .
Het jaar was in Peru verdeeld in 12 maanmaanden, die te zamen 354 dagen,
8 uren, 48 minuten uitmaakten. Er waren dan 11 dagen te weinig voor het zonne-
ja a r; of de toevoeging, evenals in Mexico, op het eind des jaars geschiedde, weten
wij niet. De aanvang van het Peruaansche jaar viel in den tijd van het wintersolstitium.
* * *
Een volk en toestanden, zooals wij ze boven kortelijk beschreven hebben, leerden
de Spanjaarden hier kennen, die onder Pizarro hun avontuurlijke veroveringstochten
in Zuid-Amerika deden, en de Spaansehe heerschappij vestigden in deze landen. Al
drong het Spaansehe hof aan op een menschelijke behandeling der overwonnen
volken, de dolle veroveraars, slechts door gouddorst bezield, dien de zonnetempels
ruimschoots konden bevredigen, ontzagen niets en niemand. Een treurig lot wachtte
de Peruanen, toen Spaansehe wapenen den troon der Inca’s deden instorten. Terwijl