54 ZALMVISSCHERIJ.
de schacht ongeveer vijftien voet lang is en een dubbele punt van wapiti-been heeft.
De punt zit slechts los aan de schacht, waaraan zij met een lijn bevestigd is, evenals
by den reeds beschreven harpoenpijl. Is de visch zeer groot, dan bindt de jager sJechts
een aantal met lucht gevulde blazen aan de lijn en laat hem zieh door vergeefsche
worstelingen vermoeien, alvorens hij het breken van de lijn of het verlies van de
met weerhaken voorziene punt waagt, hetwelk een van beide waarschijnlijk zou
gebeuren, indien hij wilde trachten dadelijk den visch te vangen.
Somtijds, bij een grooten overvloed van visschen, worden zij gevangen door een
stok met een van weerhaken voorziene punt uit te werpen en met een rule op te
halen, totdat een visch aan een van de punten gespiesd wordt.
Een andere wijze, om zalm te vangen, geschiedt door een brandenden fakkel op
ZALMSTEKEN.
" den voorsteven eener kano te plaatsen. Een van de twee wilden in de kano roeit
[ en de andere steekt den visch, die op het schijnsel van den fakkel aan de oppervlakte
van het water komt. Sproat heeft gezien, dat een enkele kano op een dag veertig
zalmen thuisbracht. Ook in fuiken worden zalmen gevangen. Deze gelijken zeer
veel op onze aal-fuiken of aal-korven. Het zijn dubbele manden, van buiten cilinder-
vormig, die met de openingen stroomopwaarts geplaatst worden. Wanneer nu de
visschen tegen den stroom in willen zwemmen, geräken zij in de mand, en daar de
binnenste mand veel korter is dan de andere, de gedaante hebbende van een suiker-
brood, wordt de zalm aldus gevangen. Sommige dezer manden zijn twintig voet lang
en vijf-voet in diameter, zoodat zij een aanzienlijk aantal visschen kunnen bevatten.
Een van de zonderlingste visch-instrumenten is dat, waarmede de haring gevangen
wordt. Dit is een staak van ongeveer tien voet lang, aan het eene einde plat als het
MYTHOLOGIE. GEHEIME BONDGENOOTSCHAPPEN.
blad van een roeiriem en aan de randen voorzien van mtstekende pennen. Wanneer
de visscher nu onder een school haringen komt, steekt hi) zijn staak onder de massa
visschen, trekt hem met een eigenaardigen zwaai van de armen ^°«r hen
waardoor de haringen op de pennen doorboord worden, en schudt ze dan ™ de boo
a f Door deze wijze van visschen worden de haringen m grooten getale gevangen,
zoowel als met het net, dat zeer vernuftig vervaafdigd wordt van de vezelen van
een inlandschen netel, die een hoogte van acht of tien voet bereikt.
* * *
De mvthologie dezer volken is rijk, doch weinig geordend; bovenal bezit zij vele
dierenfabelen. Geheime bondgenootschappen speien bij hun cultus een g™*? ro
Religieuse opwindmg brengt hen niet zelden tot gruwelen en tot kanmbalismus,
zooals wii later zullen beschrijven. [ y
De geheime bondgenootschappen noemden wij als een eigenaardigheid van deze
kustbewoners. J. A. Jacobsen geeft. ons uit zijn eigen ervaringen en uit de mede-
deelingen van zijn broer, die lang hier leefde en de talen der bevolkmg kende, vele
^ B ij3 d e ^m s ttew o n e r ^W n a l bij de Kwakjult, vindt men vier verschillendp bondgenootschappen.
De eerste type is de hametz, die als hoogste en voornaamste te
beschouwen is ; daarop volgt die van den medicijnman, welke b j de Eskimo s en
Indianen zoowel als in Siberie een aanzienhjke rol speelt en die m de taal der
Kwakjult „pakhalla” of „pakwalla” heet. De derde m rang is de ,,hatzi-kwalla een
soort van zelfpijniger, zooals de derwisjen (zie II pag. 36) en fakirs (II pag. 103).
De vierde type eindelijk vormt de „nuttlo-mattla” m zekeren zm een geprivilegieeide
hansworst, doch evenals de overigen door geesten geinspireerd. H
De zonderlinge heiligen, die tot de hametz behooren, zijn de zeldzaamste en meest
vereerde. Zij meenen de ingeving van hoogere geesten hierdoor te kunnen openbarep,
dat zij andere menschen bijten of; in den werkehjken zin des woords aaneten. Zij
onderscheiden zieh in drie klassen: lste zulken, die menschen bijten, 2de heiligen, die
lijken eten en 3<le hen, die honden dood bijten en verscheuren. Yan de eeretgenoemde
vmdt men gewoonlijk bij elken stam twee vertegenwoordigers. Bij de^Bella-Goola s
schijnt de lijkeneter, bij de Tsimshean’s en Haida s de menscheneter te ontbreken.
Yroeger werden onder de Kwakjult, evenals bij de Bella-Coola s, de slaven geslacht
en gegeten, om, zooals het heette, den „hametz” genoegen te doen Sedert de Britten
hier hun heerschappij gevestigd hebben, wordt dat met. meer geduld; de „hametz
moet er zieh mede vergenoegen, een dorpsgenoot een stuk vleesch uit den arm of
de borst te bijten. Dikwijls stellen de slachtoffers daarvoor zieh vnjwilhg aan de eer
van dit bijten bloot, daar zij door de „hametzen” goed betaald worden. Het moet
voorgekomen zijn, dat een siaaf aan een paal gebonden werd, waarna men Hem den
buik opensneed, terwijl de hametzen er omheen dansten, de handen met bloed vulden
en het dronken. Als andere feiten worden medegedeeld, dat bij een gelegenheid vijf
menschen stukken uit de armen gescheurd werden door den beet van den hametz
en dat bij een andere gelegenheid een hametz zestien honden doodbeet. De hametz
oefende daarbij dansen uit, die hem eindelijk tot schier krankzmmge opgewondenheDebidkeneter
komt bij de Kwakjult’s zoowel als bij de Tsimshean’s voor. Bij de
Kwakjult’s, die hun dooden in een kist sluiten en deze aan hooge boomen bevestigen,
wordt een goed gedroogd lijk gezöcht, dat in water geweekt wordt. Dit gebruik
schijnt hierdoor ontstaan te zijn, dat de hametz bij het eten van versehe lijken
soms bloedvergiftiging kreeg., Als het oogenblik gekomen is, dat de uitvoermg
zal plaats hebben, springt plotseling de oudste hametz naar voren, het hjk m de
armen houdend, en danst met zijn genooten rondom het vuur des huizes, onder het
luide geroep: hop, hop, hop, hop, hop! De dans heeft plaats met gebogen kmeen,
d. i. in half zittende houding; het hoofd van het lijk, dat de hametz met loslaat,
rust steeds op zijn rechterarm. Nadat eenige malen om het vuur gedanst is, begmt
het opeten van het lijk. Het schijnt er vooral op aan te komen bij de Indianen, dat
bii het bijten in de beenderen de mond aan het bloeden geraakt.
De hondenbijters komen vooral bij de Bella-Coola’s en de Tsimhean s voor, en de