hebben in den laatsten tijd vele Indianen en Blanken eigendomsrechten op den grond
verkregen, zoodat de stamverhoudingen zieh meer en meer oplossen.
De „reservations”’der Indianen in de Vereenigde Staten nemen, trots de oorspronke-
hjke verdragen, van jaar tot jaar af, zeiden wij. In het jaarverslag over 1890 werden
nog 138 reservations opgenomen, te zamen 417,260 K.M.2 oppervlakte beslaande,
welke oppervlakte 48,300 K.M.2 minder was dan het vorige jaar. Ook in 1891 werd
dat gebied weer met 32,660 K.M.2 ingekrompen. Een groot gedeelte van het voor de
Indianen gereserveerde land ligt in de dorre steppengewesten, waar zonder kunst-
matige besproenng de land bouw_ geen resultaten kan verkrijgen. Om die reden stond
, ° nDrefj m 1891 een som van f 480,000 toe aan de Kraaien-Indianen van Montana
tot het aanleggen van kunstmatige besproeüngs-kanalen.
• I lS i onf^ rwijs der Indianen werd in 1891: 4,3 millioen gulden uitgegeven,
in 1892: 5,5 millioen gulden. Een groot aantal nieuwe scholen werden gegrondvest,
en daaronder vakscholen en kostscholen (boarding sohools). In 1891 bestonden er 256
scholen voor Indianen met 13,580 leerlingen. De gezamenlijke kosten tot ondersteuning
en onderhoud der Indianen in de Vereenigde Staten - beliepen in 1891—92: 26 3
millioen guJden.
* * *
Het valt moeielijk, de eigenschappen der Indianen in enkele woorden samen te
vatten. Doch tot het vormen van een algemeene karakterschets der Indianen geven
wij nog het woord aan ten Kate, die mede naar eigen waarneming oordeelt, al zag
hij ook niet meer de echte Indianen in den natuurstaat.
„Evenmin als in den Indiaan een soort van idyllischen natuurmensch, den „edelen
wilde ’ bij uitnemenheid, zooals hij dikwijls is afgeschilderd, te willen zien, evenmin
behoor ik tot hen, die den Indiaan willen beschouwen als een „inhuman wretch”
een onding tusschen mensch en dier. De Indiaan is een mensch, heeft alle mensche-
lijke eigenschappen, goede en kwade. In den grond verschilt hij psychologisch niet
van den cultuur-mensch, maar in graad. Om hem juist te beoordeelen, houde men
rekening met zijn levensomstandigheden en zijn jongste geschiedenis. De Indiaan is
lang en dikwijls even onmenschkundig als onmenschelijk behandeld door zijn blanke
natuurgenooten. Zijn kwade eigenschappen hebben zieh daardoor meer ontwikkeld
dan zijn goede. Dat hij nog goede eigenschappen behouden heeft, pleit voor hem.
Den Indiaan alle moraal te willen ontzeggen, zooals Dodge, bewijst, dat hij hen
van slechts een kant leerde kennen, hetgeen te begrijpen is van een officier, die zijn
kenms minder opdeed van de Indianen zelf dan op het krijgspad tegen hen.
Wat is de toekomst van den Indiaan? Is de Indiaan geschikt voor het aännemen
der Europeesche beschaving? Ten Kate schreef in 1883, dat naar zijn meening de
verstandelijke en zedelijke aanleg der Indianen van dien aard is, dat zij na verloop
van tijd met vrucht het moeielijk proces van natuurstaat tot beschaving kunnen door-
loopen. ff k. acht dit mogelijk in de veronderstelling, dat de Indiaan als afzonderlijk
ras zou bhjven bestaan, doch wij hebben rekening te houden met de zooveel talrijker
blanke en zwarte bevolking, die in hetzelfde gebied haar ontwikkelingsgang völgt.
Alvorens du Indianen als ras beschaafd zouden kunnen zijn, zullen zij zoodanig,
vooral met Blanken, zijn vermengd, dat men niet meer van een beschaafd Indianen-
ras, maar slechts van een mestiezenras in verschillende graden zal kunnen spreken.
Wij kunnen ook hier de toekomst voorspellen uit het verleden; den weg, dien de
irokezen, Cheroktezen, Creeks en Choktaw’s opgingen, zullen langzamerhand ook vele
andere stammen volgen. „Dämmerungsvölker” zijn de Indianen niet te noemen, want
hun lot zal geen ondergang, geen spoorloos verdwijnen zijn, maar een zieh oplossen
m de Amenkaansche bevolking, een metamorphose.”
Die metamorphose heeft gedeeltelijk reeds plaats gehad, zooals wij uit het boven-
staande leerden kennen. En het proces zet zieh voort, om spoedig misschien geheel
te zijn afgeloopen. De Indianen zien dat zelf goed in. Een vrouwelijke „Sachern”
der Seneca^s drukte dit met dichterlijke taal als volgt uit in een briefaan ten Kate:
„Under de namen, waarvan de echo nog klinkt, is die van den eens mächtigen bond
der Irokezen Ach, wat zijn de arme Irokezen thans 1 Hun land ligt niet
langer in de schaduw. Een voor een rukt de vergetelheid hun beste hinderen weg.
Hun wijze sachems volgen elkander spoedig naar het graf; spoedig, zeer spoedig,
zal er geen enkele meer over zijn, tenzij de Voorzienigheid tusschenbeide komt.
levergeefs dwaalt mijn geest over de bergen, meren en ruischende stroomen, om
lemand te vmden, die vertrouwd is met de oude volksverhalen der Irokezen; maar
allen zijn heengegaan. Hun raadsvuren zijn uitgedoofd en in koude asch verkeerd,
en zullen nimmer meer branden. Ach, waarde broeder, vergeef het mij, dat
ik uitweid over een onderwerp, dat mij altijd treurig stemt; het maakt mij
reung te weten, dat mijn volk verdwijnt, gelijk. de zomer overgaat in den
stormachtigen winter.”
LITTERATÜDR OVER DE INDIANEN.
G e o r g e C a t l in . Letters and notes on the manners, customs and conditions of the
North-American Indians 1841. Nieuwe uitgave 1846 en 1876.
Ih e North-American portfolio of hunting scenes and amusements
of the Rocky Mountains and prairies of. North-America, 1844.
» . Last rambles in North- and South-America, 1867. •
I h e o d . W a it z . Anthropologie der Naturvölker. Leipzig, 1862, 1864, III and IV
R a t z e l . Völkerkunde, II, 1895.
Adair. History of the American Indians. London, 1775.
S c h o o l c r a f t . Information resp. the history, condition and prospects of the Indian
tribes. Philadelphia, 1851.
H u b e r t H o w e B a n c r o f t . The native races of the Pacific States of North-America,
London, 1875—76.
B r in t o n . The American race. New-York, 1891.
D r a k e . Indian tribes o f the United States. Philadelphia, 1884.
D a l l a n d G ib b s . Contributions to.North-American Ethnology. Washington, 1877 etc.
C. t e n K a t e . Reizen en onderzoekingen in Amerika. Londen. 1885.
am e k ik a .