Volgens het Regeenngs-Reglement zorgt de overheid, dat, voor zoover de middelen
dit gedoogen, het lager onderwijs ook onder het bereik der on vermögenden komt
Zij doet dit door ondersteumng van bijzondere of oprichting van openbare scholen.
Ter voldoemng aan dat voorschrift worden de zeventien over de verschillende f « , enu T W,(f i ve';sPreide s^o len van de Roomsch-Katholieke zusters van
lierdadigheid door het Gouvernement gesuhsidiëerden ontvangen twee particulière
onderwijzers op Saba toelagen voor het geven van kosteloos onderwijs aan onvermo-
genden, terwijl behalve op genoemd eiland op al de eilanden van de kolonie van
gouvemementswege aan onvermogenden onderwijs wordt verschaft. In de gesubsi-
dieerde scholen van de zusters van liefdadigheid zijn 38 zusters werkzaam. Ook hier
kan hun werk met genoeg worden geprezen. Dat werk in een tropische hitte,
m meestal zeer beperkte loeahteiten, met een groot aantal leerlingen, is zeer
afmattend, en toch, hestonden die zugterscholen in de huitendistricten niet de
Negerbevolkmg zou er m volslagen onkunde opgroeien, of het Gouvernement zou
aanzienlijke sommen moeten uitgeven, indien het in die districten scholen wilde
beköstigen.
Op het eiland Curaçao werd in 1885 een school voor meer uitgebreid lager
onderwijs door het Gouvernement geopend, zoowel voor jongens als voor meisfes
Deze school voldoet m alle opzichten en door haar oprichting verbeterde ook het
gehalte van het bijzonder onderwijs in niet geringe mate. Voor het onderwiis op
deze school is een door den Gouverneur te hepalen schoolgeld verschuldigd
De Roomsch-Katholieke kostscholen, het „Colegio San Thomas” en de ¿chool op
Weigelegen, respectievelijk voor jongens en meisjes, worden zeer geroemd
Verder heeft het Vicariaat weeshuizen voor jongens en meisjes, respectievelijk op
Santa Rosa en Weigelegen, waar 20 jongens en 64 meisjes verpleegd en onderwezen
worden, en m de Willemstad 1 burgerjongensschool en 2 jongensscholen
Sedert de afschafflng der slavemij zijn de plantages, evenals op de meeste Westindische
eilanden, achtermtgegaan, en alleen op het eiland Curaçao zijn er nog
enkele, die den eigenaars een behoorlijk bestaan opleveren. Op St. Martin zijn er
nog enkele, die wat opbrengen aan vee. De vroeger op dat eiland en op St. Eustatius
vooral zoo bloeiende suiker-industrie hestaat niet meer 1). Men teelt op die eilanden
nu hoofdzakehjk yams, pataten en boonen en op Saba bovendien den gewonen aard-
appel en tanjers. De groote plantages. brengen voort: vee, vruchten, boter, en de
dicht by de stad gelegene: melk.
Terwijl vroeger op het eiland Curaçao de eigenaren met hun gezinnen op de
plantages woonden, hehben de meesten zieh langzamerhand in de Willemstad
gevestigd, het heheer aan opziehters overlatende, hetgeen natuurlijk aan een goede
opbrengst met bevorderlijk kan zijn. De reden, waarom men niet meer buiten
woont moet gezöcht worden in het feit, dat, waar de eigenaren vroeger alle
gemakken hadden met een groot bedienend personeel, dat zij slechts hadden te
voeden en te kleeden (dat het eerste hoogst eenvoudig en het tweede zeer primitief
kon plaats hebben, zal wel geen betoog behoeven) zij na de afsehaffmg van de
slavernij voor den te verrichten arbeid loon moesten betalen, waarbij kwam, dat
van vele plantages de Negers zelf stadwaarts trokken.
Op een gioot deel der plantages bleef evenwel een deel van de vroegere slaven
die van de eigenaren stukjes grond te r bebouwing kregen en andere kleine vrijheden
eriangden, onder voorwaarde, dat zij gedurende een zeker aantal dagen in het iaar
voor den eigenaar werk moesten verrichten 2). Zij hieven hierdoor eenigszins van
hun vroegere meesters afhankelijk, waaraan evenwel dit voordeel was verbonden
dat z i j m tijden van droogte en mislukking van den oogst van de plantage-
eigenaren — die er prijs op stelden, dat zij hieven — steun ondervonden. Meer en
meer begint de Negerbevolking zieh aan den afhankelijken Staat te onttrekken en
vraagt zij aan het bestuur der kolonie stukjes domeingrond in huur, of, tegen het
betalen van een kleine som, in eigendom te bekomen.
ae Belvedu-e, op St. Martin, wordt suikerriet aangeplant, waarvan in het Fransche
gedeelte van het eiland een geringe hoeveelheid sniker wordt gemaakt.
2) Dit heet in het Papiementsch „paga te rra ”, d. w. z. „land betalen”.
LITTERATUUR OVER DE WEST-INDISCHE EILANDEN.
R. H. D. Davis. Cuba in War Time. London, 1897.
A. Gallenga. The Pearl of the Antilles. Cuba. London, 1873.
S. Hazard^;; Cuba with Pen and Pencil. London, 1873.
Paul Vibert. La république d’Haïti. Paris, 1895.
Beaubrun Ardouin. Etudes sur l’histoire de Haïti. Paris, 1853—61.
D. Fortunat. Nouvelle géographie de l’ile de Haïti. Port-au-Prince, 1888.
J. Handelmann. Geschichte von Haïti. Kiel, 1856.
S. Hazard. Santo Domingo, Past and Present, with a glance at Haïti. London, 1873.
J. Justin. Etude sur les institutions Haïtiennes. Paris, 1894.
L. Tippenhauer. Die Insel Haïti. Leipzig 1893.
C. W. Eves. The West Indies. London, 1888.
J. A. Froude. . The English in the West Indies. London, 1888. Jamaica in 1896.
A Handbook of information. Institute of Jamaica. Kingston, 1896.
S. P. Musson and T. L. Roxburgh. The handbook of Jamaica. London, 1896.
J. Radway. The West Indies and the Spanish main. London, 1896.
Poward Pyle. The buccaneers and marooners of America. New-York, 1891.
Burney. History of the buccaneers of America. New-York, 1892.
James Rodway. The West Indies and the Spanish main. London, 1896.
J. R. G. de Veer. De kolonie Curaçao. (Vragen van den Dag, 1899).
J. H. J. Hamelberg. De beteekenis van St. Eustatius als Nederlandsche bezitting.
(Vragen van den Dag, 1894).
G. A. F. Molengraaff. Nationale belangen in West-Indië verwaarloosd. (Vragen
van den Dag, 1892).