stappen in de verte een figuur naderen. Zoodra zij in het gezicht is, wordt bet
geheele dorp een tooneel van verwarring, alsof het door vijanden werd aangevallen.
-De honden worden opgevangen en gemuilband, de paarden, die op de omringende
weiden grazen, worden in het dorp gejaagd, de krijgslieden beschilderen zieh het
gelaat als ten strijde, grijpen naar hun speren, spannen hun bogen en maken hun
pijlen gereed.
Te midden der algemeene verwarring stapt „de Eerste Man” of Nu-mock-muck-a-nah,
zooals hij in de taal der Mandans genoemd wordt, in de open ruimte, waar het
opperhoofü en de voornaamste krijgslieden hem ontvangen en de hand schudden.
Hij ziet er vreemd uit. Zijn bijna geheel naakt lichaam is wit beschilderd; een
wijd opperkleed, bestaande uit veilen van Witte wolven, is over zijn sehouders geworpen;
zijn hoofd is versierd met pluimen van ravenvederen en in de linkerhand draagt hij
de geheimzinnige pijp, die hij met den grootsten eerhied behandelt.
Na het opperhoofd gegroet te hebben, begeeft hij zieh naar de groote löge der
geneeskunde, die het geheele jaar door gesloten is gehouden; hij laat haar schoon
vegen en den vloer met versehe groene takken en aromatische kruiden bestrooien.
Verscheidene menschen- en bisonschedels worden daarna op den Ivloer gelegd, een
aantal nieuwe touwen over de balken geslagen, een menigte sterke houten pennen
er onder gelegd en in het midden een kleine verhevenheid gebouwd, waarop het
voornaamste geneesmiddel of het geheim van den stam geplaatst wordt. Dit is zoo
heilig, dat niemand dan hij ooit weet, wat het is. •
Hij meldt zieh vervolgens aan iedere hut aan, Staat voor de deur en begint luid
te weenen. Wanneer de eigenaar naar buiten komt, doet de Eerste Man het gansche
verhaal van den zondvloed en zijn eigene ontkoming en vraagt een hijl of een mes
als een offer aan den Grooten Geest. Aan iedere hut wordt hem eenig scherp werk-
tuig overhandigd en wanneer het verhaal is afgeloopen, wordt alles in de löge der
geneeskunde verzameld. Daar hlijven deze gereedschappen tot den laatsten dag der
plechtigheid en worden dan in de rivier geworpen. Niemand mag ze aanraken; zij
blijven daar liggen, tot zij eenmaal ontdekt worden en de oudheidkundigen totaal
in de war brengen.
Van het oogenblik af aan, dat „de Eerste Man” het dorp betreedt, heerseht er
een doodelijke stilte, een omstandigheid, geheel in strijd met de gewone luidruchtige
geluiden van een inlandsch dorp. Waar hij slaapt, weet niemand, maar den volgenden
morgen tegen zonsopgang verschijnt hij weder in het dorp eiT begeeft zieh naar de
löge der geneeskunde, op den Voet gevolgd döor de jongelingen, die als krijgers
gewijd willen worden; ieder van hen is geheel naakt, van het hoofd tot de.voeten
grillig beschilderd, het schild van buffelvel aan den arm, den boog in de linker- en
den zak met geneesmiddelen in de rechterhand dragende. Over dit laaiste voorwerp
zullen wij straks uitvoeriger handelen. Na hun wapenen boven hun hoofd aan den
wand der hut te hebben opgehangen, nemen zij naast elkander in stilte in de hut plaats.
Hier moeten zij vier dagen en vier nachten zonder eten, drinken of slapen Blijven
zitten, zonder de minste gemeenschap te hebben met iemand buiten de hut. Wanneer
zij gezeten zijn, steekt „de Eerste Man” zijn pijp aan het vuur aan, dat in het
midden der löge wordt aangehouden; hij houdt een toespraak tot de kandidaten,
hen vermanende, moedig en standvastig te zijn, en biddende, dat de Groote Geest
hun de krachten möge geven, de beproeving behoorlijk te doorstaan.
Hij roept vervolgens den voornaamsten medieijn-man aan, wien hij den eerepost
van grootmeester hij de aanstaande plechtigheden opdraagt, hem de gewijde pijp ter hand
stellende. De vergaderde menigte toesprekende, neemt hij afscheid van de opperhoofden
en deelt hun mede, dat hij het volgende jaar zal terugkeeren, om de löge weder te
openen; daarna stapt hij langzaam het dorp uit, verdwijnende over de heuvels, van-
waar hij kwam. De grootmeester der plechtigheden neemt dan zijn plaats in het
midden der hut in en steekt de pijp weder aan, bij elken haal een bede tot den
Geest richtende, ten behoeve der kandidaten.
Drie volle dagen achtereen blijven zij in stilte in de löge zitten; maar buiten heeft
een zonderlinge reeks van plechtigheden plaats.
De voornaamste van deze is • de buffeldans, waaraan in de eerste en voornaamste
plaats door acht Mandans wordt deelgenomen, die in onbeschadigde bisonveilen zijn
uitgedost en op den rüg een grooten bundel wilgetwijgen dragen. In de rechterhand
dragen zij een ratel en in de linker een dünnen stok van zes voet lengte. Onze acht
aldus toegetakelde dansers plaatsen zieh twee aan twee rondom de groote kano, met
het gelaat naar de vier windstreken gekeerd. Tusschen elke groep danst een jonge
man, waarvan twee, van boven tot beneden gitzwart geverfd en bezaaid met een
aantal witte vlekken, den nacht voorstellen, terwijl de twee anderen, vuurrood
geschilderd met witte strepen, den dag moeten verheelden. ’
Naast de groote kano zitten twee medieijn-mannen, in grijze berenvellen gehuld,
die het geheele dorp dreigen te verslinden. Om hun honger te stillen, brengen de
vrouwen hun af en toe groote stukken vleesch, die dadelijk worden buitjgemaakt en
naar de prairie gesleept door personen, als arenden wit en zwart beschilderd. Deze f
arenden worden op hun heurt naar de vlakte achtervolgd door een aantal antilopen,
wel te verstaan knapen, aan wie die rol is opgedragen en die daartoe, met uitzon-
dering van het hoofd, dat met witte kiezelaarde is bestreken, geel zijn geverfd en
staarten van damherten dragen. Na een ijverige jacht achterhalen zij de „arenden”,
grijpen het voedsel en verslinden het.
Deze dansen hebben meermalen daags plaats; zij, die er aan deelnemen, worden
opgeroepen door den grootmeester der plechtigheden, die buiten de löge der geneeskunde
treedt, gevolgd door zijn onmiddellijke bedienden, en zieh naar de groote kano
begeeft, waartegen hij aanleunt en als in wanhoop luid in weenen uitbarst. De dans
wordt den eersten dag viermalen, den tweeden acht-, den derden twaalf-, en den
vierden zestienmaal herhaald; het geluid van het klagend geschrei des ouden mans is het
teeken voor de dansers, om te voorschijn te komen uit de hut, waarin zij zieh kleeden.
Gedurende elken dans spreken de oude medieijn-mannen, op hun trommen slaande,
de omstanders toe, hun zeggende, dat de Groote Geest hun' gebeden genadig gehoord
heeft en vrede en geluk hun deel zullen worden, want dat sedert het begin van het
feest de Booze Geest voortdurend was aangeroepen, zonder dat deze geantwoord had.
Twee-en-dertig malen in de vier dagen wordt deze snoeverij herhaald en geen Booze
Geest verschijnt, doch na den laatsten dag komt hij en ziet er vreeselijk genoeg uit.
Aller oogen zijn naar de prairie gewend, waar men een zwarten man ontdekt, die
zigzagsgewijze het dorp nadert en onder afgrijselijk lamenteeren van vrouwen en
kinderen binnen de palissadeering verschijnt. Hij is van het hoofd tot de voeten
naakt en zwart geverfd met witte ringen, de mond met witte insnijdingen als groote
tanden versierd; in de hand houdt hij een acht voet langen tooverstaf, waaraan een
roode bal bevestigd is, dien hij onder het gaan over den grond voortrolt; eensklaps
neemt hij een sprong naar de groep van vrouwen, die de plechtigheid bijwonen.
Zijn verschijning brengt onder de vrouwen de grootste ontsteitenis teweeg; zij
roepen om hulp en vlieden in alle richtingen. Op het hooren van al dit gejammer
verlaat de grootmeester der plechtigheden de groote kano; hij houdt den Boozen Geest
eenvoudig door het vertoonen van de heilige pijp stil en bedwingt hem door dezen
talisman, terwijlf;; hij als versteend blijft staan en ^elk lid in dezelfde houding blijft,
die het had, toen hem de pijp werd voorgehouden.
Hierdoor krijgen de vrouwen gelegenheid, zieh in veiligheid te brengen, en als
zij eenmaal buiten gevaar zijn, hoewel aller harten nog onstuimig van den doorge-
stanen angst slaan, gaat de schrik eensklaps in het uitbundigste gelach en gejuich
over bij zijn plotselinge nederlaag en de onhandige en belachelijke houding, door
hem aangenomen en behouden. De oude man houdt in opgerichte houding naast hem
stand, hem met schitterende oogen vlak in het gelaat starende, terwijl de toöverpijp
zijn duivelsche majesteit in bedwang houdt, de gansche macht van zijn tooverstaf
vernietigende en hem zelfs van het vermögen, om zieh te bewegen, beroovende.
Voorzeker bieden geen twee menschen ooit verrassender aanhlik aan dan deze
twee wezens, de oogen, waaruit wederzijds de feiste haat spreekt, op elkaar gericht
houdende; beiden om het meesterschap strijdende en zieh verlatende op hun geheimzinnige
krachten; de een, in bedwang gehouden, met zijn zwart beschilderd lichaam
voorstellende, of liever voorgevende te zijn O-kee-hee-de fde Booze Geest), de blikken,
waarin eeuwigdurende wraak te lezen Staat, gericht houdende op den anderen, die zijn
blik met diepe minachting beantwoordt en hem ontwapent en onschadelijk maakt onder
de bekoring zijner heilige pijp.