94 OOMANCHEN EN HUN PAARDEN.
en sterken halster van paardenhaar. Deze halster wordt onder den hals van het paard
heen gebracht, terwijl de einden, juist boven de schoft, stevig aan de manen gevloehten
worden en een lus vormen, die onder den hals hangt. Met verrassende behendigheid
laat de krijger zieh in deze lus vallen en rust met zijn grootste zwaarte op het
bovenste gedeelte van den gebogen arm, zijn speer in de buiging van den elleboog
vasthoudende. Op die wijze heeft hij dus beide armen vrij, om den boog te spannen
en de speer te hanteeren, en daar bij in zulke gevallen tegelijk met den boog een
dozijn pijlen in de linkerhand vasthoudt, kan hij ze afschieten, zonder zijn toevlucht
tot den pijlkoker te nemen.
Somtijds trachten de Comanchen hun vijanden te overrompelen door hun lange
lansen achter te laten en zieh, te r zijde hunner paarden hangende, zöö te verbergen,
HET „BEBOOKEN” VAN PAABDEN.
dat deze niets anders dan een troep wilde paarden zonder berijders schijnen te zijn.
Alleen een scherp en geoefend oog is in Staat, deze list te ontdekken, die gewoonlijk
hierdoor verraden wordt, dat de paarden altijd dezelfde zijde naar den toesehouwer
gekeerd houden, hetgeen slechts zelden het geval zou zijn, als zij los en vrij in hun
bewegingen waren.
Ieder Comanch heeft een geliefkoosd paard, dat hij nooit anders dan in den strijd
of op de jacht berijdt, een minder edel dier voor gewone gelegenheden houdende.
De voornaamste eigenschap, waarop bij de keuze van het oorlogspaard gelet ^vordt,
is snelheid, en voor geen prijs ter wereld zou de eigenaar zieh van zijn ros willen
ontdoen. Zooais alle onbeschaafde volken behandelt hij zijn paard nu eens hard en
zelfs wreed, dan weder met overdreven vriendelijkheid. Op de jacht bijvoorbeeld
gebruikt hij onbarmhartig zweep en sporen, maar zoodra hij weer thuis is, geeft hij
BEROOKEN DER PAARDEN. POLITIEKE INDEELING. 95
z i i n veelgeliefd dier over aan de zorg zijner vrouwen, die het overnemen en behan-
delen alsof het een teerbemind lid der familie is.
Wii behoeven nauwelijks te zeggen, dat de Comanchen volleerde paardendieven
ziin en van elke gelegenheid gebruik maken, om andere stammen van hun dieren te
berooven. Wanneer een bende uitgaat, om paarden te stelen, is de eer der krijgslie-
den waaruit zij bestaat, er mede gemoeid, niet terug te keeren, alvorens hun doel
bereikt te hebben. Somtijds zijn ze langer dan twee jaren afwezig, eer het hun gelukt,
de nederzetting, die de paarden bevat, waarop zij het gemunt hebben, te verrassen.
Maanden achtereen zullen zij dan ook in hinderlaag liggen, om op een günstige
gelegenheid te wachten. .
De waarde die de ruiter-stammen aan hun paarden hechten, blijkt met sterker
dan uit de zonderlinge gewoonte van het „berooken” der paarden, die in sommige
gedeelten des.lands in zwang is. .
Wanneer een dezer stammen besloten heeft, oorlog te voeren, en bevmdt, met
genoeg paarden te hebben, zendt hij een boodschapper naar een bevrienden stam,
om te melden, dat zij zullen komen, om een zeker aantal paarden te „berooken”,
verwaehtende, dat de dieren voor hen gereed zullen zijn. Dit is een opeisching, die
nooit o-eweigerd wordt, daar de eer van den stam er med'e gemoeid is.
Op den bepaalden dag gaan de jonge krijgers, die geen paarden hebben, naar het
bevriende dorp, naakt en als voor den oorlog beschilderd; zij gaan in een kring zitten,
met het gelaat naar binnen. Zij steken hun pijpen aan en rooken in stilte, terwijl
de bewoners van het dorp zieh in een wijden kring rondom hen plaatsen.
Nu verschijnt in de verte een gelijk aantal jonge krijgslieden te paard, in vlie-
genden galop naderende. Zij galoppeeren rondom den kring en de voorste ruiter,
een der zittende ■ jonge mannen uitkiezende, bukt in het voorbijgaan en geeft hem
met zijn zweep een vreeselijken släg op zijn naakte schouders. Allen doen achtereen-
volgens hetzblfde en galoppeeren herhaalde keeren rondom de rookers, bij elken rond-
gano- den slag herhalende, totdat de schouders der mannen met bloed bedekt zijn.
De lijders zijn gehouden, volkomen öngestoord voort te rooken en ook niet het minste
teeken te geven, dat zij iets van de hun toegebrachte slagen merken. Wanneer het
vereischte aantal rondgangen gemaakt is, springt de aanvoerder van zijn paard en
geeft toom en zweep in handen van den jongen man, dien hij heeft gekozen, zeggende:
„Gij zijt een bed'elaar; ik bied u een paard aan, maar gij zult altijd mijn teeken op
uw rüg dragen.” De overigen volgen zijn voorbeeld.
Iedereen is tevreden met deze merkwaardige gewoonte. De jongelieden, omdat zij
elk een paard krijgen, en wat het geeselen betreft, in de eerste plaats geven zij
werkeljjk niet veel om pijn, en bovendien zijn zij in de gelegenheid geweest, in het
openbaar te töonen, wat zij kunnen doorstaan;
Zij, die de paarden geven, zijn tevreden, omdat zij in Staat geweest zijn, hun mild-
heid te toonen, een hoedanigheid, die in hooge achting bij deze menschen staat;
daarenboven genieten zij de eigenaardige voldoening, een krijgsman ongestraft zweep-
slagen toe te dienen. Beide stammen zijn dus tevreden, de een, omdat zij de paarden
verworven hebben, zonder welke zij niet volkomen toegerust waren, en de andere,
omdat zij getoond hebben meerderen rijkdom te bezitten.
* *
De politieke vereeniging berustte in ouden tijd algemeen op een indeeling in
geslachten, waarvan ieder naar een dier of lichaamsdeel van een dier werd genoemd,
bijv. beer, buffel, vischotter, valk, enz. Alleen een visch kon niet als een dergelijk
teeken van den stam gelden, wat misschien hiermede in verband Staat, dat men zieh
den boozen geest voornamelijk als watergeest dacht. Een dergelijk stamteeken heette
bij de Algonkins totem.
Dat de totem als een familieteeken moet beschouwd worden, blijkt onder andere
hieruit, dat tusschen lieden met denzelfden totem geen huwelijk kon plaats vinden.
Zoo laat zieh de totem als; familienaam beschouwen, met dit verschil, dat de gelijk-
vormige familien bij de Indianen veel grooter waren dan bij ons, hoewel alle hun
leden als nabestaande bloedverwanten aanzagen en de familienaam der kinderen van
de moeder, niet van den vader afkomstig was. Als iemand naar zijn familienaam