64 DAKOTAH’S. KEIOWÄ’S. INDIANEN VAN OREGON. YUMA’S. PUEBLO’S.
een bond van zeven stammen. Verwant hiermede zijn: de Winnebagoe’s aan den
westehjken oever van het Michigan-meer, de Iowa’s, Omaha’s, Missouri’s en Ottoe’s
ten zuiden van de Dakota’s in engeren zin.
Een tweede groep vormen de Osagen aan de midden-Arkansas, de Kansas ten
noorden der rivier van dien naam, de Quappa’s tussehen Arkansas en Mississippi
Aan de boven-Iowa woonden de Yankton’s, aan den mond der Missouri de Ponka’s.
Get westelijkst woonden de Mandan’s aan den mond der Yellowstone en de
Kraaien-Indianen (Crows) ten noordwesten van de Zwarte Bergen. Verder tot de
Saskatchewan m het noordwesten verbreidden zieh de Assiniboin’s. Eenige kleine
versmpperde stammen, vroeger in Louisiana, zijn : Biloxi’s, Opelusa’s, Paskagula’s, enz.
X i JvEiowä s. Dit volkje, dat taalkundig op zichzelf Staat, woont aan de boven-
Arkansas. Het is een lieht gekleurd, krachtig volk, na de invoering der paarden tot
een krachtig ruitervolk geworden, zeer roofzuchtig van aard.
X. I n d ia n e n v a n O r e g o n . Onder dezen naam vat men een groep van kleine
verstrooide stammen samen, die in Oregon en Californie wonen, tusschen 52° N Br '
aan de boven-Sacramento en de boven-Missouri. Men heeft ook wel voorgesteld, deze
groep bij de noordwest-Amerikanen te voegen, waarmede zij in hun wezen en
ontwikkeling veel overeenkomen.
Er zijn talrijke stammen, die hiertoe behooren. Wij noemen enkel: de Tschinuk's
m boven-Oregon, de Schaste’s, tusschen de boven-Sacramento en de kust de
Lutuamian’s of Modoks aan het Klamath-meer, de Winturís aan de Trinity-rivier
de Sahaptin’s of Nez percés in noordelijk Idaho e. a.
XI. Y um a’s . De Yuma-stammen wonen in het dal der Colorado-rivier in Arizona
op het schiereiland Californie en aan de oostkust der Golf van Californie. Zij worden
ook als Katschan-groep aangeduid. Als afzonderlijke stammen noemen wij : de Yuma’s
in engeren^ zin aan de beneden-Colorado ën Gila, de Maricopa’s aan de Midden-Gila
de Kocapa’s aan de beneden-Colorado. Op het schiereiland Californie : de Cochimi’s
Guaicuru’s, en Pericu’s.
De Yuma’s zijn flinke, krachtige personen. Bij de aankomst der Europeanen
waren zij gedeeltelijk reeds landbouwers en tot eenige beschaving gekomen. Tegen-
woordig zijn vele stammen nog uitsluitend jagers. In .het oog vallend is de geringe
kleeding en de Sterke tatoueering.
XII. P u e b l o - s t am m e n . Deze groep heeft haar naam ontleend aan de ruinen van
ou de steden (pueblo, Spaansch — plaats, vlek), welke talrijk in hun gebied gevonden
werden. Zij waren grootendeëls ' landbouwers, kenden weverij en pottenbakkerij ; de
bewerking van metalen was hün echter onbekend. Men vindt de Pueblo’s voornamelijk
in Nieuw-Mexico, Arizona en de noordelijke deelen van Mexico.
De stammen, die hiertoe behooren, zijn : de Moqui-Puéblo’s. De Pueblo’s worden
naar hun taal onderscheiden in de Kera-, Tehua- en Zuñi-groep, elk eenige kleine
stammen omvattend.
H O O F D S T U K VI I I .
ZEDEN, GEBRUIKEN EN BESCHAVING BIJ DE INDIANEN.
Bij genoemde Indianen-groepen vindt men een reeks van gemeenschappelijke zeden,
gewoonten, opvattingen en beschouwingen, waardoor zij zieh allen kenmerken, en
die het gemakkelijk maken, ze uit één gezichtspunt te beschouwen.
De Noord-Amerikaansche Indianen zijn woud- en prairie-bewoners, die oorspronkelijk
over de groóte vlakten rondzwierven. In hen kan men de typische „roodhuiden”
zien, die door talrijke sehrijvers in een romantisch waas gehuld zijn, waaruit men
den echten Indiaan niet meer kan herkennen. Van de voorstellingen van Aimard en
Chateaubriand moet men zieh losmaken, om inzicht in het Indianenleven te verkrijgen.
Eveneens moet men naar het verleden teruggaan, om de wäre Indianen te leeren
kennen, want door den invloed der Europeanen zijn ze niet alleen van hun woon-
plaatsen verdrongen, maar hebben zij ook veél verkregen, wat hun oorspronkelijk
vreemd was. .
Een der belangrijkste geschenken van de Oude Wereld aan de Nieuwe was wel
het paard, dat ook voor de Indianen van groote beteekenis was. Aan het paard
hebben vele stammen het te danken, dat zij aan het leven der steppen konden
wennen en den dreigenden ondergang konden verschuiven ; het paard is de oorzaak,
dat men thans twee groepen onder de Noord-Amerikanen kan onderscheiden, nl. de
woud- en bergstammen, die hun oude levenswijze nog grootendeels bewaren, en de
bewoners der prairieën met hun paarden.
De haartoói der Indianen is over ’t geheel zeer eenvoudig, evenals bij alle stijf-
harige volken. Uitzonderingen vallen in het oog en zoo* werd een stam zelfs naar het
eigenaardige van den haartooi genoemd de stam der „Cheveux releves.” Over’t geheel
houdt men er veel van hoofdbedekkingen en pruiken als frisuren. Bij stammen in
het westen als de „Wintun” vindt men het haar soms door een deeg van klei en
gom tot één massa vereenigd. Den krijgslieden werd dikwijls het hoofd kaal geschoren
tot een lok op den schedel na. Over het geheel geldt lang, loshangend haar als een
sieraad. Daarom wordt als een teeken van rouw en in den slavenstand het haar
afgesehoren. De baard ontbreekt bijna geheel en zelfs de weinige hären, die te voor-
schijn komen, worden zorgvuldig met haartangetjes uitgetrokken. Somtijds laat een
oud man, die onverschillig is omtrent zijn voorkomen, zijn baard groeien, maar in
dit geval is deze zeer dun en wordt hij nimmer lang.
Doch het hoofdhaar vormt juist het tegengestelde van den baard; het wordt zeer
lang en fraai, en bij sommige stammen bereikt het een bijna ongeloofelijke lengte.
Vooral de stam der Raven is merkwaardig wegens de buitengewone ontwikkeling
van hun haar, hetwelk bij sommige krijgslieden onder het gaan werkelijk op den
grond sleept. Zij zijn zoo trotsch op deze eigenaardigheid, dat hun opperhoofd in
1833 zoowel zijn naam „Langhaar” als zijn ambt aan zijn verbazende haarlokken te
danken had. Het haar van dezen man werd nauwkeurig gemeten door eenige blanke
reizigers, die maanden achtereen in zijn hut gewoond hadden; het werd bevonden
een lengte te hebbèn van tien voet zeven centimeter.
Hij liet het niet tot de volle lengte hangen, uitgenomen bij plechtige gelegenheden,
maar bond het met een breeden, lederen riem zorgvuldig op tot een bundel van
verscheidene ponden zwaarte. Gewoonlijk droeg hij dezen bundel onder den arm of
van voren in zijn mantel, maar bij groote gelegenheden liet hij het haar tot zijn
ÀMEBIKA. 5