getrokken, dat, evenals dat van den grooten Amerikaanschen aloe, kan gegist
•worden en dan een dronken makende eigenschap verkrijgt. Een andere soort van
drank verschaft men zieh uit de vrucht van den Ita, die, gekneusd zijnde, in
net water wordt geworpen en die men daarna een poos laat gisten. Wanneer de
drank lang genoeg. gegist heeft, wordt hij door een zeef geperst, van Ita-vezels
vervaardigd, en is alsdan voor het gebruik gereed.
De weinige kleeding, door den Warau benoodigd, wordt ook van den Ita verkregen;
net bmnenvlies wordt namelijk van het jonge blad afgestroopt en tot een eenvöudige
stof geweven. ' v V, a
Dezelfde boom verschaft den Warau al zijn jachtgereedschappen en huisraad.
Zagen, pijlen en speren worden van de bladstengels gemaakt; de kano, waarmede hij
uit visschen gaat, wordt vervaardigd van een hollen Itä-stam, en de lijnen en netten
worden van denzelfden boom verkregen, alsook het touw, waarvan zijn hangmat
vervaardigd is. Dat den enkele boom voldoende zou zijn, om in al de behoeften
eener geheele bevolking te voorzien, is nog daarom te merkwaardiger, omdat in
vroeger dagen de Warau geen ijzeren gereedschap had.
Ook op het droge land vindt men bij vele Guyana-stammen nog paalwoningen l
overeenkomende met die der Maleiers.
* * *
De landbouw teelt tegenwoordig in Zuid-Amerika vele producten. Naast mal«
mamok, bataten wordt er katoen, peper enz. verbouwd. Nergens evenwel wordt in
de tropen de landbouw met rechten ijver door de Indianen uitgeoefend.
Echt nomadischen landbouw vindt men bij een groep van Paya-Indianen in
.Honduras, die nu hier en dan daar hun plantages aanleggen en na eenige maanden
ze eerst weer bezoeken, om te oogsten en te vertrekken.
Waar geen verbodsbepalingen dit beletten, geven de Indianen de vöorkeur aan-
dierlijk voedsel en gebrüllten zij schier alles van dien aard: termieten, larven, enz.
He Indianen bijten het vleesch met af met de tanden, doch scheuren met de vingers-
stukjes af, die zij in den mond steken. De linker hand dient als bord, tusschen
den vierden vinger en den pink der rechterhand een stuk cassava of tortilla (ma'is-
Jtoek) als brood, tusschen wijsvinger en duim een weinig vleesch, zoo zitten zij te
v! , esch’ uat bewaard moet worden, wordt gedroogd en gerookt. Om vleesch
te braden, bouwen zij uit drie staafjes een pyramide, die door dwarshoutjes een
rooster draagt, welke boven het vuur kan geplaatst worden.
Een eigenaardigheid der Botokuden, Rukujenn’s en andere Indianen in Zuid-Amerika
IS, et eten van aarde. Eenige klei wordt daartoe van gerookte kleikoge.ltjes afge-
schraapt. Bij de reisproviand mag die niet ontbreken. Witte of gele aarde, bliikbaar
een verweenngsproduct van vulkanische asch, wordt sedert ouden tijd in Guatamala
als een specerij op de spijzen gestrooid.
De aardappel is nevens quinoa (een gierstachtige plant) de nationale spijs van de
Indianen der hooglanden. Van maniok heeft men twee soorten: een met een
vergiftig sap waaruit meel wordt verkregen, een andere soort, welke als de aardappel
gekookt wordt. De eerste levert .de kassawa of cassava, een gezond brood.
Reeds vddr de ontdekking van Amerika werden hier-bedwelmende dranken bereid
uit, cassava, palmvruchten, mais en bananen. Toch waren er in Zuid-Brazilie ook ■
stammen, die alleen water dronken en saprijke plantenstengels kauwden.
* * *
Over het recht en de zeden der Indianen deelen wij nog een en ander mede
ontleend aan Von den Steinen, die de Indianen aan de boven-Xingu beschrijft.
De grenzen tusschen de stamgebieden zijn natuurlijk; elke stam weet, welke rivier
tot zijn gebied behoort. De vischvangst met pijl en boog op de rivieren Staat echter
vnj voor leder. , De macht der hoofden was niet groot. In grootere dorpen vond
men meer dan een hoofd, die in verschillende huizen woonden. Die hoofden leidden
den landbouw, zorgden er voor, dat de noodige meelvoorraad verkregen werd zij
beten brood bakken en dranken bereiden bij alle feestelijke gelegenheden en bij
bezoeken. Feitelijk waren die hoofden huisvaders in het groot.
Toch is de taak van een opperhoofd niet altijd gemakkelijk. Is de gemeente met
het opperhoofd niet teyreden, dan scheidt zij zieh van hem en kiest zij een andere
woonplaats. De waardigheid is erfelijk en gaat op den zoon over, en als die er niet
is, op den zoon der zuster. Er schijnen eenige sporen van matriarchaat hier gevonden
te worden: de zonen behooren tot den stam der moeder. De broeder van de
moeder geldt, hoewel de vader het hoofd der familie is, als de beschermer der
kinderen en treedt geheel op voor de plichten des vaders, als deze is overleden.
Er is verschil van beteekenis tusschen oudere en jongere zoons.
De huwelijken worden zonder pleehtigheden gesloten; de ouders, eerst de vaders
en dan de moeders, bespreken de zaak, de jongen bewijst, dat hij den gewonen arbeid
kan verrichten, hij hangt zijn hangmat boven die van het meisje op, en alles is in orde.
De vrouwen staan in geen onwaardige verhouding tot de mannen. Zij verrichten
de huiselijke bezigheden en bezorgen de mandioea-teelt; de man daarentegen plant
VISCHNETDANS DER NAHÜQUAS.
de tabak, welke de vrouw niet gebruikt. Aan de Xingu had de vrouw ook een
woordje mede te spreken in verschillende zaken. Den man echter wordt de jacht uit
den aard der zaak overgelaten.
Na de geboorte van een zoon ontvangt deze onmiddellijk den naam van den groot-
vader, den oom of een der voorvaderen, niet van den vader. De Indiaan verwisselt
gemakkelijk zijn naam tegen een anderen. Hieruit valt te verklären, waarom zij zoo
weinig bezwaar malten tegen den Christelijken doop: zij beschouwen dien als een
vriendschappelijke ceremonie, waardoor zij hun ouden naam verliezen.
De geboorte gaat met veel pijn gepaard; de vrouw knielt daarbij op den grond,
om de hangmat niet te verontreinigen. Als de gebeurtenis is afgeloopen, Staat zij
op en gaat weer aan den arbeid. De man maakt echter de couvade, het mannelijke
kraambed, door. In dien tijd houdt hij streng dieet, raakt de wapens niet aan en
blijft in de hangmat liggen. De vader is patient, in zoover hij zieh met den nieuw
geborene een gevoelt.