is het doel van den laatsten wedloop. Tot nog toe heeft zieh de heproeving bepaald
tot het inwendige van de löge der geneeskunde, doch de laatste wedloop wordt in
de open lucht gehouden en al de böwoners zijn toeschouwers.
De grootmeester der plechtigheden verlaat de löge der geneeskunde, begeeft zieh
naar de Groote Kano en laat, met het hoofd er tegenaan geleund, een klagenden
kreet hooren. Op het geluid [zijner stem komen twintig jonge mannen, allen van
dezelfde lengte, uit een hut te voorschijn, waar zij zieh in de schoone oorlogskleederen
van arendspennen gedost hebben. Ieder van hen draagt een krans van wilgetwijgen
in de hand; zij stellen zieh in een kring rondom de Groote Kano, elkander aan de
kransen in de hand vasthoudende. Zij loopen nu zoo hard zij kunnen van links
naar rechts rondom de Kano en blaffen en sehreeuwen uit al hun macht.
De kandidaten -worden nu buiten de löge der geneeskunde gebracht, de zware
gewichten, aan hun leden bevestigd, nasleepende, terwijl zij in gelijke tusschenruimten
buiten den kring, der hardloopers geplaatst worden. Naar gelang ieder zijn plaats
inneemt, wordt hij overgegeven aan twee krachtige jonge mannen, die om elk zijner
polsen een breeden riem slaan.
Zoodra alles gereed is, worden de kandidaten buiten den binnensten kring zoolang
rondom de gewijde hut over den grond gesleurd, totdat de pennen, waarin de bisons-
koppen waren bevestigd, uit hun lichaam zijn gereten. De omstanders gillen en
juichen zoo hard zij kunnen, waardoor het gesteun der lijders niet gehoord wordt,
ingeval dezen althans nog zooveel kracht hebben overgehouden, om eenig geluid voort
te brengen. Het gebeurt meermalen, dat de pinnen niet uit het vleesch kunnen getrokken
worden; in zulke gevallen pijnigen de vrienden der lijders hen, door onder het
voortsleuren de schedels nog met hun eigen gewicht te verzwaren.
De kandidaten vallen meestal flauw, alvorens ver medegesleurd te zijn, maar steeds
worden zij in den kring rondgesleept en niet losgelaten, vridr het laatste gewicht
afgescheurd is. Zoodra dit geschiedt, laten de twee mannen, die hun ongelukkig slacht-
offer over den bodem gesleurd hebben, hun last los, en het lichaam op den grond
liggen. Niemand mag den ongelukkige aanraken en daar ligt hij wederom onder de
bijzondere hoede van den Grooten Geest. Na eenige minuten krijgt hij zijn bewustzijn
terug, Staat op en gaat met wankelende schreden door de menigte naar zijn hut,
alwaar zijn vrienden hem ontvangen en om het zeerst te hulp komen.
Het is een gestrenge regel, dat de man niet vrijgelaten mag worden, eer de pennen
door het vleesch gescheurd zijn.
i * *
De eigenlijke drager en vertegenwoordiger van den religieusen cultus ende theologische
autoriteiten der Indianen, als men deze uitdrukking mag bezigen, zijn de toover-
dokters en medieijnmannen. Deze lieden worden rijk beloond voor hun diensten,
staan in hoog aanzien, doch worden niet zelden meer gevreesd dan geacht. Gewoonlijk
zijn zij priesters, waarzeggers, artsen en toovenaars in een persoon; slechts bij enkele
volken werden de functies gescheiden. Zij stonden, volgens het volksgeloof, met
de hoogere geesten in hetrekking, konden deze opvrägen of verbannen, en werden
daardoor de middelaars tusschen menschen en hoogere machten, een toevlucht in den
nood, raadgevers in allerlei zaken. Zelfs den hemel konden zij hedwingen door regen
te voorschijn te doen komen, en ook op de jacht hadden zij invloed door het wild
te trekken. En bij verliefden waren zij in Staat, wederliefde te wekken. De wijze,
om tooverpriester te worden, was verschiffend. Bij de Irokezen werden zij gekozen
en vormden zij een bijzonderen stand. Ieder kon hiervoor aangewezen worden, zelfs
vrouwen, en zij hadden tevens ■ een eensorambt. Tooverkunsten en dergelijke schijnen
dezen niet uitgevoerd'te hebben.' Ook bij de zuidelijke volken bestonden enkele echte
priesters, die de offers brachten en niet medegingen in den oorlog.
Bij de meeste volken evenwel was dit anders en stonden hun goocheltoeren in
hoog aanzien.
De Mandans hebben een zonderlinge. wijze, om den rang van „medieijn-man” te
verkrijgen, in vele opzichten overeenkomende met de regen-makende plechtigheden
van Afrika. Daar zij zonder mais als voedsel bijna niet kunnen. bestaan, is gebrek
aan regen een groot onheil, dat zoo mogelijk moet afgewend worden. Wanneer zoo
iets voorkomt, vervoegen zieh de vrouwen, wier taak het is, den grond te bebouwen,
bij de opperhoofden en geneeskundigen, hun verzoekende, regen te maken, daar
anders het koren sterft.. Er wordt dan dadelijk raad helegd en de „medieijn-mannen”
vergaderen in het raadhuis, waar zij eerst hun voorbereidende plechtigheden verrichten.
Niemand mag het huis binnentreden, uitgehomen de medieijn-mannen en de kandidaten,
die naar dien rang streven.
Er zijn gewoonlijk tien of vijftien jonge mannen, die zulk een hoogen prijs op
dien rang stellen, dat zij de kans van mislukken willen wagen, bereid hun goeden
naam op het spei te zetten, indien het hun mislukt, den regen van den hemel af
te doen dalen. Zij worden een voor een uit de löge geroepen en nemen hun plaats
op het dak in, wanneer zij de plechtigheden volvoeren, die zij denken, dat den vurig
verlangden regen zullen bezorgen. Zij staan daar van den op- tot den ondergang der
zon; valt er geen regen, dan gaan zij met schände overladen naar huis en zonder
eenige hoop, om in den raad van den stam toegelaten te worden. Komt er evenwel regen,
dan is de naam van den regen-maker gemaakt, en hij wordt onmiddellijk in den
raad onder de opperhoofden en grootste dapperen toegelaten.
Catlin vermeldt ons een zonderling geval betreffende dit regen-maken, waarvan
hij eens getuige was.
Er heerschte sedert eenigen tijd groote droogte in het land en de regen-makers
waren reeds sedert drie dagen druk hezig geweest. Den eersten dag beproefde een
man, Wakhee of het Schild genaamd, zijn geluk, maar slaagde niet. Hetzelfde lot
had Om-pah, of de Eland, in weerwil van zijn hoofdtooisel, vervaardigd van het vel