de mode. De vrouwen der Seminolen versieren de vreemde stoffen, waarvan zij de
kleeding maken, door eigen borduursels. Zoo verkrijgen de Indianen meer en meer
een gemoderniseerde kleeding, evenals zij geheel hun aard en karakter verliezen.
De oorspronkelijke nationale kleeding bestond uit bison- en andere huiden. Vooral
de huiden van witte dieren werden als waardigheidsteekens besehouwd. Omtrent
die nationale kleeding moeten wij in bijzonderheden treden.
Hoewel de nationale kleeding bij onderscheidene stammen eenigszins verschiffend
is, draagt zij toch bij de meesten een algemeen karakter.
Affe mannen zonder onderscheid dragen een zeer eenvoudige kleeding. In den
strijd of op de jacht en in affe gevallen, waar inspanning vereischt wordt, vergenoegt
de inlander zieh met een eenvoudig kleedingstuk, maar thuisgekomen kleedt hij zieh
gaarne' in vol costuum. Hij draagt een paar lange slobkousen, die hem tot de heupen
reiken en tot op de enkels neer vollen, somtijds deze geheel bedekkende. Deze slobkousen
zijn meestal versierd met kleine belletjes, stukjes bont en dergelijke versier-
se len ;-is de drager een gelukkig krijgsman, dan laat hij ze aan de zij den voorzien
van bossen haar, van het hoofd eens verslagen vijands genomen.
Hij heeft ook een soort van mantel of wijde jas, die tot aan de knieen reikt en
op dezelfde wijze met vederen of gescalpeerde haarlokken versierd is. Heeft de be-
zitter een uitstekende daad van moed verricht, dan maakt hij op zijn kleed. een
ruwe teekening van de gebeurtenis. Ofschoon dit eereteeken door den man aan zich-
zelf verleend wordt, heeft het in anderer oog dezelfde waarde. Niemand toch zou
op zijn mantel een dappere daad durven schilderen, die hij niet verricht had, daar
hij dadelijk door de andere krijgslieden zou aangemaand worden, zijn recht op de
decoratie te hewijzen, en zoo hij dit niet kon, met de diepste minachting door hen
zou worden bejegend. Het opperhoofd Mah-to-toh-pa had op zijn mantel een reeks
van gebeurtenissen afgeheeld, waarin hij niet minder dan veertien vijanden met
eigen hand verslagen had. Somtijds, waar de stam gehruik maakt van hutten of
wigwams van huiden, beschilderen de krijgslieden de wanden hunner woningen met
hun lotgevallen.
Zoo worden ook de litteekenen van wonden, in den oorlog opgedaan, met roode
verf hestreken; heeft een man het geluk gehad, een grijzen beer te dooden, dan
heeft hij het recht, de huid, klauwen en tanden te dragen. De gewone wijze, om
dit te doen, is, dat men van de klauwen halssnoeren en armhanden, van de huid mantels
vervaardigt. Somtijds hereiden zij de huid, zonder de. klauwen eerst af te snijden,
en dragen haar dan zöo, dat de klauwen duidelijk zichtbaar zijn. De woestheid, kracht
en list van den beer zijn zoo hekend en gevreesd, dat het dooden van een dezer dieren
gelijk geacht wordt met het dooden van een krijgsman, waarom dan ook h'et halssnoer
van klauwen een even eervol versiersel is als de hoog geprezen scalp. Er zijn jagers,
die verscheidene dezer dieren gedood hebben; dezen stellen er hun eer in, bij plech-
tige gelegenheden zieh met al hun buit te vertoonen, zoodat zij al hun vernuft en
overleg noodig hebben, om zieh met een veertigtal: ontzaglijke klauwen zoodanig te
omhangen, dat die eereteekenen voor aller oogen zichtbaar zijn.
De geheele kleeding van een echten Noord-Amerikaanschen Indiaan bestaat uit
huiden, meestal van het hert; in de bereiding dezer huiden zijn de inboorlingen
ongeevenaard, daar zij een leder weten te vervaardigen, zoo zacht als zijde en. bijna
wit, en daarenboven zöri bestand tegen vochtigheid en droogte, dat het nimmer
hard Wordt.
De huid wordt eerst gewasschen met sterke loog van houtäsch en water, om het
haar los te maken, dat dan afgeschraapt wordt. Daarna wordt het vel sträk ge-
spannen op een raam of wel door, middel van in den grond geslagen pennen. Eenige
dagen laat men de huid in dezen toestand en spreidt de hersenen van het dier er
dik overheen, om ze vervolgens goed in te wrijven. Daarna wordt zij zorgvuldig
met een bot mes, vervaardigd van het schouderblad van een bison, afgeschraapt,
terwijl men onder deze bewerking niet verzuimt, er goed op te drukken en geen
enkel deeltje der huid over het hoofd te zien.
Er blijft nu nog over, haar bestand tegen het water te maken. Hiertoe graaft men
een gat in den grond, waarin een hoeveelheid verrot hout wordt gestapeld, zoodat
het, aangestoken, geruimen tijd blijft voortsmeulen en wel rook, maar geen vlam
BIANDANSCH OPPERHOOFD EN VROUW.
voortbrengt. Rondom het gat zijn een aantal stokken in den grond gestoken, die
aan de uiteinden saamgebonden worden en op die wijze het geraamte van een soort
van ten t vormen. Daarna wordt het hout in brand gestoken en de huiden binnen
de tent geplaatst, terwijl over de stokken andere huiden gelegd worden, zorgvuldig