Wat de afkomst betreff, is de bevolking uiterst gemengd. Yan de oorspronkeliike
bevolking des lands, de Indianen, is op dit oogenblik nog slechts een klein gedeelte
overgebleven. Voor zoover zij niet door vermenging in de bevolking ppgingen, ziin
zij verdreven of uitgeroeid. De laatste overblijfselen der rondzwervende Indianen
zijn door de regeering in eenige dorpen (Aldeamento’§) gevestigd, waar men hen door
onderwijs en ondersteuning vatbaar wil maken voor beschaving. Deze Aldeamento’s
vmdt men m het uiterste noorden van den Staat. Het meest bekend is de Aldeamento
JSonohay, niet ver van het dorp van denzelfden naam, bewoond door de Coroados.
De tegenwoordige hoofdbevolking evenwel is van Kaukasische afkomst. In de eerste
plaats moeten hier genoemd worden de nakomelingen van Portugeesche volk planters
de Luso-Brazilianen.
Bij de stichting der eerste volkplantingen van Brazilie heeft men aan het zuiden
weinig aandacht gewijd. . Eerst nadat de Spaansche Jezu'ieten zieh in de 17® eeuw
m het westen van Rio Grande gevestigd, en daar een jezu’ietische Indianen-
repubhek opgencht en de Indianen aan hun doel dienstbaar gemaakt hadden
werden de Portugeezen op dit land opmerkzaam gemaakt. In 1715 werden hier de
eerste Portugeesche nederzettingen gevestigd, die spoedig tot bloei kwamen. Toen
de Jezuieten door Pombal uit Portugal en zijn kolonien verdreven waren (1759), nam
hier het aantal Portugeesche immigranten toe, die zieh over de Campanha ver-
spreidden en zieh hoofdzakelyk aan de veeteelt wydden. Terwijl zy zieh met de inboor-
hngen vermengden, ontstond onder de landbewoners het koene ruitervolk der Gauchos
(spr.: ga-oet-sjo’s), die, innig met hun paard verbonden, steeds de groote grasvlakten
bewonen en het woud vermijden. Hun grootste eerzucht bestaat in sneiloopende
paarden en fraaie zadels, dikwyls met zilver beslagen, terwyl hun eischen op het
punt van vermögen, kleeding en voedsel zeer bescheiden zijn.
De Luso-Brazilianen zijn voorkomend, hoffelijk en gastvrij. Zij zijn zeer gevoelig
voor de hun bewezen diensten, maar vergeten een aangedane beleediging niet licht
zoodat die dikwijls met bloed gewroken wordt. Yol patriottischen zin, spreken en
politisieren zij veel, hoewel hun phrasen dikwijls diepe beteekenis missen. De
Braziliaan heeft een eenvoudige levenswijze, is matig en zelden dronken, doch des te
meer aan het spei overgegeven. Zijn plichtbesef is niet sterk ontwikkeld; hij is
nalatig in het volbrengen van het beloofde; met groote voorliefde bedient hij zieh
van de stopwoorden: „paciencia”, (geduld), en „amanha” (morgen), waaraan ieder,
..e ‘bimüanrn verkeert, gewennen moet. De vrouwen zijn bevallig, vol gratie •
ZÜ zÜn huiselijk, zedig en liefdevolle moeders. 6ok kenmerken zij zieh door
milddadigheid. '
0°k nationale Portugeezen, die uit Portugal naar hier geimmigreerd zijn, vindt
men er velen. Gewoonlijk zijn het „vendisten” (kleine kooplieden) ofhandwerkslieden,
die doorgaans, als zij gedurende eenige jaren onder veel ontberingen gespaard hebben,
naar hun vaderland terugkeeren. Spanjaarden en nakomelingen van dezen uit Argen-
tinie en Uruguay vindt men veel in het zuiden; een groot deel van den handel en
der landbezittingen is in hun handen.
Een belangrijk element vormen de Duitsche kolonisten en hun nakomelingen, de
„Teuto-Brazilianen , wier aantal men op + 150,000 schat. De eerste Duitsche kolo-
msten werden onder Pedro I in 1825 op' staatsgronden aan de Rio dos Sinos (later
S. Leopoldo) gevestigd. Na veel moeite, wederwaardigheden en strijd met de
mboorlingen konden zij zieh staande houden. Na de revolutie-beweging in 1848, toen
vele Duitschers wegens politieke onrust hun vaderland verlieten, had, behalve naar
Noord-Amerika, ook naar hier vernieuwde emigratie plaats. De toenmalige provincie
Rio Grande schonk elk, die zieh vestigde, 150,000 brassen lands ( ± 363 H.A.) kosteloos,
een bedrag, dat later verminderd werd. Zoo ontstonden spoedig de kolonien Santa
Angelo (1857), Nova Petropolis (1858) en Nova Alverne (1880).
^ De Duitsche landverhuizing naar Rio Grande hield bijna geheel op in 1859, toen
zij door de wet in Duitschland werd verboden, welke bepaling in 1896 is opgeheven.
Wel had zij nog in ’t geheim over Antwerpen plaats, doch op kleine schaal, en toen
de regeering de immigratie in 1872 weer op verschillende wijzen bevorderde, moesten
de meesten uit Italie getrokken worden.
De Duitsche kolonien liggen meest aan de woudrijke zuidelijke hellingen van het
„Serra do Mar.” De koloniën vormen een groote, samenhangende landcomplex. Bij
den aanleg dient meest een rechte lijn als basis, van waaruit men meet. De kleine,
wit geverfde huisjes der kolonisten liggen gewoonlijk in de nabijheid van den weg,
en hebben tusschen het donkergroen van appelsina’s en palmen een vriendelijk aan-
zien. Meestal worden lieden van gelijken godsdienst bij elkander geplaatst; de kleine
school dient dan tevens voor kerk en dé geestelijke is tevens onderwijzer.
Deze koloniën vormen een Staat in den staat. De Duitsche zeden heeft men er
bewaard en de Duitsche taal wordt er gesproken. Portugeesch hoort men er weinig,
en zelfs hier geborenen verstaan het moeielijk. De familiën zijn meestal rijk aan
kinderen, en daardoor breidde zieh het Duitsche element snel uit. Doch hoewel deze
kolonisten in materieel opzieht vooruitgaan, wordt er aan hun geestelijke ontwikkeling
niet veel zorg besteed, zoodat zij in dit opzieht achteruitgaan. Een gemeenschappelijke
band voor het Duitsche element is de Duitsche pers, die haar hoofdzetel heeft in
Porto Alegre. De kolonisten drijven hoofdzakelijk landbouw : mandioca, maïs, rijst,
boonen, erwten, aardappelen, suikerriet, plaatselijk ook tabak en granen, worden
verbouwd. De veeteelt drijven de Duitschers alleen op kleine schaal, met uitzondering
van de varkensteelt. In de steden wijden zij zieh aan den handel ; de groothandel is
meest in hun handen.
Naäst de Duitschers hebben de Italianen veel gedaan voor de ontwikkeling van
den landbouw in Rio Grande. Zij hebben hier onderseheidene bloeiende koloniën
gesticht. Het aantal Italianen zal + 100,000 bedragen. Europeanen van andere
nationaliteit zijn hier niet veel. Negers evenwel vindt men er nog, die als slaven
naar Brazilië gevoerd zijn. In 1888 is de slavernij opgeheven, maar toch hebben nog
weinig Negers een maatschappelijken rang weten te verwerven.
De landstaal is het Portugeesch. De immigranten van Romaansch bloed leeren deze
taal spoedig; de Duitschers houden echter hun taal, zooals wij reeds zeiden. In het
zuiden op de Campanha wordt ook wel Spaansch gesproken en vindt men vele Spaansche
woorden in de taal. Als taal der inboorlingen moet de Guarani- of Tupi-taal
beschouwd worden, die door de Spaansche Jezuïeten tot schrijftaal (lingua geral) in
hun zendingskolonies werd verheven. Men hoort deze echter zoo goed als niet meer
enkele geographische namen herinneren er nog aan.
De godsdienst is meestal de Katholieke, bij de Duitschers ook de Protestantsche.
Joden vindt men er niet velen. Onder de Negers treft men nog vele Heidensche
gebruiken aan, die aan hun voorvaderen in Afrika herinneren.
$ * $
Het is uiterst moeielijk de bevolking van Brazilië, die u it zoovele elementen is
samengesteld, in het algemeen te karakteriseeren. Wat wij hierover zeggen, is hoofdzakelijk
volgens Canstatt, aan wien wij ook in het bovenstaande veel ontleenden.
Het Braziliaansche karakter is gevormd uit de eigenschappen der Portugeezen, in
verband met den invloed van het klimaat en van de aanraking met andere volks-
elementen in Brazilie, als Franschen, Joden, Indianen, Negers, enz. Goed en siecht
is in een bont mengsel van alle volken overgenomen, en het valt moeielijk te zeggen,
welke dier eigenschappen overheerscht.
De langdurige slavernij oefende echter een ungünstigen invloed uit op het volks-
karakter. Door de slavernij werd de arbeid als iets mins, iets laags beschouwd,
waarmede alleen de slaven zieh bezighielden. Die geringschatting van den arbeid
liet niet na, ongunstig te werken op het volkselement ; afkeer van het werken werd
zelfs een tweede natuur, die zieh ook thans nog al te veel openbaart, ook al is de
slavernij opgeheven. Het valt echter niet te ontkennen, dat ook het heete klimaat die
eigenschap bevordert.
In den leertijd legt de Braziliaan die luiheid af. Het is toch zijn hoogste eerzucht,
eens een staatsbetrekking te verkrijgen, en daarvoor is kennis noodig. In de zucht
om geld te verdienen Staat de Braziliaan niet bij den Noord-Amerikaan achter, en
evenmin als bij dezen worden eerlijkheid en goede trouw altijd tot voorwaarden daarvoor
gesteld. Niet zelden veroorloven de Brazilianen zieh de vrijheid, op de grofste wijze
van de staatskas tot voordeel van zichzelf of hun vrienden gebruik te maken. Wien