gevraagd werd, gaf hij veelvuldig den totem op: deze werd met een zekeren familie-
trots genoemd, en een soort van Patriotismus was hieraan verbonden.
Niet onwaarschijnlijk had de totem aanvankelijk een religieuse beteekenis; het dier,
dat als totem genoemd werd, was de_schutsgeest der daarnaar genoemde familie,
werd door deze heilig gehouden, en op dat dier mocht geen jacht gemaakt worden.
Zoo hadden enkele dieren in de oogen van onderscheidene noordwestelijke volken
een zoo hoogen rang, dat de afstamming der menschen en zelfs de schepping der
wereld aan hen werd toegeschreven. Zoo werden bijv. hij de Atna’s, Kenaier’s, Koluschen
de raaf en de wolf beschouwd.
Wij hebhen hij de beschrijving der mounds er reeds op gewezen (zie-pag. 45) dat
de diermounds zeer zeker als totemteekens beschouwd moeten worden.
Het aantal families of geslachten, die een totem hadden, wisselde af van 3 tot 10
of zelfs 14. Tot bewaring van de stamboomen, waarop de Indianen zeer gesteld
waren, werden de töekens der totems in boomen, roeispanen, kano’s enz. gesneden,
zelfs in mounds nagebootst. De geslachten van een stam waren plaatselijk niet
gescheiden, maar in een dorp woonden lieden van verschillende familienamen: beer,
schildpad, wolf enz. te zamen, hoewel niet onwaarschijnlijk bij sommige stammen
enkele dorpen een bijzonder teeken bezaten.
De hoogste staatkundige ontwikkeling onder de inboorlingen van Noord-Amerika
had de bond der Irokezen bereikt. De sagen der stiehting van hun bond zijn
met verhalen van reuzen doorvlochten. Het was een bond van volken, wier organisatie
zoodanig was ingericht, dat bij onbegrensde vergrooting toch de bond een vasten
samenhang behield. Deze bond werd oligarchisch geregeerd. Aan het hoofd stond
een vergadering van 50 hoofden (9 Mohawks, 9 Oneida’s, 14 Onondaga’s, 10 Öayugas
en 8 Seneca’s), wier namen, titels en. waardigheden erfelijk waren. Zij waren gelijk
in macht, doch den hoogsten rang bezaten de Onondaga’s, ln de vergadering
werden niet 50, maar 5 stemmen geteld; elk volk had een stem en den veto. Deze
bond berustte op volkomen gelijke rechten en onafhankelijkheid der afzonderlijke
volken in alle aangelegenheden, welke hun inwendigen toestand betroffen, doch
allen waren er ten diepste van doordrongen, dat hun kracht berustte op hun eenheid
naar buiten, en alleen deze overtuiging, gesterkt door een zeer levendig eergevoel,
maakte het mogelijk, dat eer en aanzien de eenige belooning, verachting de eenige
straf was voor politieke handelingeD. Hun politiek tegenover de Blanken was
omzichtig en sluw.
De regeeringsvorm van den bond gaf het voorbeeld aan voor de regeering der
afzonderlijke volken. Ieder stam had een opperhoofd in vrede en een voor den
oorlog. Een verzameling van familiehoofden stond aan de spits, wier waardigheid
in de familie erfelijk was, doch in dien zin, dat zij door keuze onder de broeders-
of zusterskinderen werden aangewezen. Tot elk besluit was eenstemmigheid noodig.
Van lateren oorsprong dan de erfelijke hoofden was de adel van Verdienste, welke
op keuze berustte; de macht van dezen nam evenwel zoozeer toe, dat de bond er
door ondermijnd werd. Volgens Sagard bezat ieder dorp een gemeentekas, waaruit
algemeene uitgaven werden bestreden.
Natuurlijk was de staatsinrichting bij de onderscheidene stammen nogal verschillend,
doch het zou ons te ver voeren, daarop in te gaan.
De eigendomshegrippen bij de Indianen scbijnen beter geregeld te zijn geweest,
dan men vermoedde. De grenzen van het land, dat aan een volk toekwam, waren
hepaald, en niemand mocht door dit gebied reizen zonder toestemming. Het land
werd hu eens als bezit van het hoofd, dan weer als gemeenschappelijk eigendom
des volks beschouwd, en werd later door vele volken als onvervreemdbaar verklaard.
De Osagen voerden als reden hiervoor aan, dat de grond niet alleen het bestaande,
maar ook het toekomstig geslacht toebehoort.
Waar het land gemeenschappelijk eigendom was, had ieder, die een stuk ontgonnen
had, daarvan het vruchtgebruik, zoolang hij het bebouwde, of wel de grond werd
gemeenschappelijk hewerkt en geexploiteerd. Oogst en jachtbuit werden naar
behoefte verdeeld, of ieder nam van den voorraad naar behoefte. Bij de Huronen
werden zelfs de huizen der particulieren door gemeensehappelijke krachten gebouwd.
Elk dorp der Creek’s had een gemeenschappelijk, omheind veld, dat in afzonderlijke
stukken voor de familien verdeeld was. Op hoornschelpen werd getoeterd, om het
begin van den veldarbeid aan te kondigen 1 ), welke gemeenschappelijk verricht werd,
en van den oogst werd eerst een bepaald. bedrag voor de gemeentekas afgeleverd,
waarmede de Mico’s de behoeftigen onderhielden.
De Indianen waren echte redenaars; in bloemrijken stijl, met een menigte van
metaphora’s, wisten zij zieh uit te drukken. „De strijdbijl wordt geheven,” luidde
het voor: „de oorlog vangt aan”, „ h e t raadsvuur wordt aangestoken,” voor „de
vergadering begint,” enz.
Die redenaarsgave van enkelen had politieke beteekenis. De monarchale regeeringsvorm
toch vindt men weinig hij hen, maar meer de oligarchische, waarbij enkele
familien zieh van de regeering meester malten. Dezen dankten hun gezag aan
persoonlijlte autoriteit, welke zij in de volksvergadering wisten uit te oefenen, en
daarbij kon het goed gesproken woord grooten invloed uitoefenen.
Slavernij was een instelling, die bij alle Indianenstammen gevonden werd. Alleen
de rijken hielden echter slaven. Meestal waren het krijgsgevangenen, doch het
kwam ook bij de Tschinuk’s, voor dat mannen hun vrijheid verloren. De slaaf had
het haar afgeschoren, mocht zijn kinderen het hoofd niet afplatten (zie pag.' 67),
werd bij menschenoffers gebruikt en na zijn dood in de zee of in het woud
geworpen. De behandeling der slaven was hard, doch de arbeidstaak niet zwaar.
Bij de eigenlijke jagervolken kwamen zelden slaven voor; zelfs de Irokezen maakten
naburige vijanden niet tot slaven.
* * *
Wij komen aan de religie der Indianen en hun godsdienstige plechtigheden... Geen
der Amerikaansche volken was zonder religie. De vormen, waarin de godsdienstige
gevoelens zieh uiten, verschillen echter zeer. Men vindt er geloof aan een of meer
hoogere wezens en een menigte lagere geesten, men fahelt er scheppingssagen en
heef't er eenige voorstellingen van ein leven na dit leven gevonden.
Het geloof aan den „grooten geest”, aan den „Heer des levens” of den „Gever
des levens” is het meest bekende en wordt als de meest in ’t oog vallende karaktertrek
in de religie der Indianen beschouwd, hoewel dat geloof noch overal voorkomt,
noch zoo hepaald in het middelpunt van de religie Staat, als men het wel wil laten
voorkomen. De meerderheid des volks kwam niet tot de hoogte van een abstract
godsbegrip en deed: de goden afdalen tot menschelijke vormen.
De inprenting eener voorstelling van het godsbegrip w a s . voor de zendelingen
steeds de grootste moeielijkheid; waar men iets van een abstract godsbegrip vindt,
komt het overeen met „ziel”, „geest”, „schaduw”. Misschien noemaen de Algonkins
den hoogsten God, die ver boven de aarde troont, doch welken geen vereering ten
deel viel, „Atahocan” ; hun „Manitu” beteekent in elk geval niet den „Grooten
Geest” maar iets geheimzinnigs, onbegrijpelijks. Onder Manitu’s verstaat men talrijke
geesten van onbekende afkomst, welke de geheele natuur bevolken en nu eens den
menschen vijandig, dan weer welwillend gezind zijn.
Er is geen enkele reden voor, om de Indianen voor een religieus hoog ontwikkeld
volk te houden, zooals soms wel eens geschiedde op grond der onjuiste en al te
spoedig overgenomen mededeelingen omtrent de Indianen.
Hun religieuse meeningen stonden op de hoogte, waarop zijzelf stonden. De
religieuse voorstellingen der Indianen zijn in vele opzichten meer een demonen-
geloof en soms ook meer een voorvaderenvereering dan monotheistisch.
Toch namen velen wel een hooger god aan, en dezen leerden zij van de Europeanen
veelal kennen, als den Grooten Geest, met voorhijgaan van andere.
Het hoogste godsbegrip echter is iets onzekers, onvasts in de Indiaansche voorstellingen,
evenals, laten wij het zeggen, in de voorstellingen van alle volken. Doch
afgescheiden van het godsbegrip, mögen wij toch gerust beweren, dat de Groote
1) Nog to t voor enkele jaren werd in de oostelqke streken van Drente door het blazen op een
hoorn aangekondigd, wanneer des morgens de arbeid in den oogsttijd op den esch zou aanvangen en
des avonds eindigen, en niemand ving met den oogst aan, voor dit door de boerenvergadering, dieop
den brink onder de eiken werd gehouden, was vastgesteld.
AMERIKA 7