algemeen besehouwd worden, te handhaven; om dit nu te doen, moeten zij altijd
iets uitvinden, om zieh in het oog des volks staande te houden.
Somtijds komen zij even buiten het dorp te zamen, beffen een woest gebuil aan
en snellen dan als een tröep wolven door het dorp, terwijl de kannibalen en hondefi-
eters de lijken en honden, die zij onderweg vinden, met de tanden verscheuren.
Somtijds verlaat een man de plaats alleen en verbergt zieh in het woud, waaruit hij
plotseling te voorschijn snelt, geheel naakt, door zijn langdurig vasten tot een scelet
uitgeteerd, het gansche lichaam bedekt met wonden, in zijn razernij zichzelf toe-
gebracht, met het schuim op de lippen, terwijl hij wöeste kreten n it en als een
bezetene op zijn trom slaat of zijn tooverratel schudt. Evenals in Afrika kunnen vrouwen
; ook lid van deze heilige orde worden en een even mächtigen invloed op het volk
oefenen als hun mannelijke collega’s.
Zoo gebeurt het ook, dat een man ’s nachts verschrikt opspringt en schreeuwt, dat
hij een geest ziet. Alles in huis is plotseling in beweging. De vrouwen beginnen te
zingen, terwijl de geestenziener zijn deken aan stukken scheurt, veSren uit zijn peluw
trekt, er eenige van opeet en de andere over zijn hoofd strooit. Zijn naaste bloed-
verwant maakt dan insnijdingen in zijn armen en beenen, vangt het bloed in een
MASKER.
schaal op en sprenkelt het over de piek, waar de geest verondersteld wordt te staan.
WeSrstaat de geest deze bezwering, dan is het duidelijk, dat hij eigendom verlangt.
Bijgevolg werpen de vrienden van den geestenziener alles, wat hij bezit, op het vuur;
zijn kleederen, zijn matten, en zelfs de doozen, waarin zij bewaard werden, alles
wordt verbrand, om de begeerte van den geest te voldoen, die geen afscheid wil
nemen, voordat alles vernietigd is.
* * *
De zelfpijnigers of katzi-kwalla, die ook door hoogere geesten geinspireerd worden,
moeten zieh aan kastijdingen en pijnigingen onderwerpen. Men ziet hen armen,
beenen, sehouderspieren enz. doorboren, om een touw daardoor te doen, en zieh
door de menigte aan dat touw te laten heen en weer trekken of aan boomtalcken te
doen hangen. Waarschijnlijk is deze gewoonte door krijgszuchtige stammen van het
Rotsgebergte hier gebracht en heeft zij vervolgens een religieus karakter aangenomen.
Dikwijls vertoeft de hatzi-kwalla langen tijd in het bosch, om dan plotseling met
gesneden huid terug te komen, en hij verklaart hierin het bewijs te hebben, dat de
geest hem bezoeht heeft. Zelfs beweert hij, dat hem dit alles geen pijn doet, daar
de geest hem hiervan bevrijd heeft. Bij de dansen hebben zij een in twee slangenkoppen
gesneden staf in de hand. D e z e „hatzi-kwalla” schijnen alleen bij de Kwakjult’s
voor te komen; bij andere stammen vindt men geen zelfpijnigers. ,
De „nuttlo-mattlas” meenen door zonderlinge dansen en sprongen bij deomstanders
de overtuiging te wekken, dat zij door geesten worden aangevoerd en bezieid. Zij
treden nu eens zeer theatraal op, dan weer als vastenavondsnarren. Zn maken zieh
door maskers onkenbaar en hüllen zieh in berenhuiden, waaraan nog de kop en de
nooten blijven hangen. De meeste maskers moeten visschen voorstellen, doch vele
gelüken op een menschengezicht. De „nuttla-mattlas” onderscheiden zieh van de
overige geheime verbonden hierdoor, dat zij wit- en rood-gestreepte hoofd-, hals- en
voetringen dragen, aan armen en voeten ieder twee ringen.
Van deze geheime bonden vindt men er een in ieder dorp, doch hun aantal wordt
ieder jaar kleiner. „Nog geen tien jaren,” schreef Jacobsen m 1890, „en de tijd zal
voorbij zijn, dat men iets over deze kan te weten komen. Wat wij boven schieven,
geldt dan ook niet geheel meer voor het heden,
maar voor het midden dezer eeuw, toen het karak-
teristieke nog meestal bewaard was.
De wijze, waarop deze stammen over hun dooden
beschikken, verschilf zeer bij de onderscheiden groe-
pen en is in denzelfden stam niet altijd dezelfde.
De lijken van slaven en die der mindere klasse
worden eenvoudig in matten gerpl.d, naär de be-
graafplaats, gewoonlijk een klein eiland, gebracht,
en aldaar slechts op den grond gelegd, bedekt met
stokken en steenen. De lijken van opperhoofden en
ionge meisjes van rang worden in kisten geplaatst
en tusschen de takken van boomen opgeheschen,
alwaar . men ze laat staan. De rang van den persoon
wordt aangeduid door de hoogte, waartoe de kist
wordt opgeheschen, zoodat een voornaam opperhoofd
of zijn dbchter bijna den top van den boombereikt
en een minder opperhoofd gelijk met de laagste
takken is. j
Over de doodkist worden dekens en matten gewor-
pen, terwijl dergelijke artikelen aan de takken van
naburige boomen worden opgehangen. Zij worden
altiid in strooken gescheurd, gedeeltelijk misschien
als een teeken van rouw en gedeeltelijk om te b e v e b -m a sk e r v a n d e s a h t - s t am .
beletten, dat zij gestolen worden. Bij den dooden ■
man wordt alles gelegd, wat hij vöor zijn dood niet heeft weggegeven, uitgenomen
zijn beste kano, zijn aandeel aan het dak en de wandplanken, zijn wapenen en
slaven hetwelk alles rechtens aan zijn oudsten zoon toebehoort. In sommige gevallen
zelfs wordt zijn huis verbrand, terwijl zelfs somtijds de palen worden opgegraven en
het geheele huis naar een andere plaats wordt overgebracht. I
Bij de lijken van opperhoofden worden groote, houten beeiden geplaatst, die den
overledene moeten. voorstellen. Een van deze, door Sproat gezien, hield een schedel
in de hand; een ander beeid, dat een overleden redenaar voorstelde, had een zijner
handen uitgestrekt, alsof hij een redevoering .hield, terwijl een derde werd voorge-
steld als met een wolf worstelende. De nabestaanden bezoeken dikwijls hun begraaf-
plaatsen. Zij doen dit, als het duister wordt, steken een groot vuur aan en onderhouden
het met olie en andere brandbare stoffen, terwijl zij nu en dan luide jammerklachten
doen hooren. , . . .
De bewoners van Van Couvers-eiland zetten hun dooden by in een Vierkante kist,
waarin het lijk in een neerhurkende houding geplaatst is. De kist wordt op den
o-rond geplaatst en met steenen bedekt, terwijl daarnaast een gesneden figuur wordt
neergezet. De naam van den doode wordt niet meer genoemd en wat hem behoorde,
geldt voor onrein.