Gaan wij bijvoorbeeld de wijze na, waarop zij zieh van den zeehond raeester maken.
Het is bekend, dat de zeehond, een zoogdier, dampkringslucht inademt en dus.niet
lang onder water kan blijven, rnaar verplicht is, bij tusschenpoozen boven te komen,
om adem te scheppen. Wanneer hij onder het ijs duikt, zou hij verdrinken, indien
bij geen luchtgaten voor zieh in het ijs wist te maken. Deze zijn zeer klein, niet
meer dan anderhalven of twee centimeter in doorsnede en doordringen de sneeuwlaag
niet, die op het ijs ligt.
iÄTi ; 8 * De jagershond, die speciaal hierop geleerd is,
ontdekt het luchtgat; zijn meester keert nu zijn
harpoen met een lang, spilvormig uiteinde om en
stoot hem door de sneeuw, om het hol op te zoe-
ken, dat dikwijls onder een paar voet sneeuw verborgen
ligt. Zoodra hij het gevonden heeft, gaat
hij bij het gat zitten, met zijn harpoen in de hand;
nauwelijks hoort hij nu het blazend geluid van den
zeehond, of hij drijft den harpoen in de holte en
mist nooit, zieh van zijn prooi meester te maken.
Dit is daarom des te moeilijker, omdat, indien de
stoot, slechts een vierde’! centimeter mis is, de zeehond
niet getroffen wordt en de man niet zelden
uitgeput wordt door wachten en behoefte aan slaap.
Het geduld, waarmede de Eskimo-jagers .het gat
van een zeehond bewaken, overtreft ver dat van
een kat bij een muizegat. Kapitein Hall vermeldt
het geval van een Eskimo, een bekend zeehonden-
. jager, die twee en een halven dag en twee nachten
zonder slaap of voedsel een zeehond bewaakte. Het
klimaat in aanmerking genomen, is zoo iets bijna
ongeloofelijk. Den armen man moeht het, na al zijn
moeite, niet eens gelukken, zieh van den zeehond
meester te maken; hij was evenwel in ’t geheel niet
uit het veld geslagen en ging, na eenig voedsel
jn e t iizeren genomen te hebben, volharding zijn
■' jacht voortzetten.
De Eskimosche zeehondenjagers maken gebruik
van een zeer vernuftig uitgedacht instrument, om
de nadering van het dier te ontdekken. Het bestaat
uit een zeer dun ivoren staafje, ongeveer twaalf
centimeter lang, aan het eene einde van een punt
en aan het andere van een rond knopje voorzien.
Het is ongeveer zoo dik als een kraaiepen. Heeft
nu de jager een zeehondengat gevonden, dan bindt
hij aan het boveneind een zeer fijnen draad van
pezen en laat het staafje in het zeehondengat zak-
ken, waar het aan den draad blijft hangen. Wanneef
nu de zeehond lucht komt scheppen, merkt hij zulk
een klein voorwerp niet op, maar komt, zooals
gewoonlijk, naar boven en duwt het kleine staafje
voör zieh uit. Zoodra de jager het staafje in de
hoogte ziet komen, weet hij, dat de zeehond er is
HABPOEN-PUNT.
en stoot hij zijn speer naar onderen in het gat.Zelfs een grootere dobber — zoo wij
er dien naam aan mögen geven zou door den zeehond over het hoofd gezien
worden, maar dien te gebruiken zou de vrije behandeling van de speer beletten.
Er is nog een andere manier om zeehonden te vangen, waarbij het jonge dier als
lokaas dient voor zijn moeder. Wanneer de teef op het punt is haar jong te werpen,
krabbelt zij de sneeuw weg, totdat zij op het ijs komt, dat er diep onder ligt. Zij
krabbelt dan zoolang, tot er een koepelvormig vertrek gemaakt is, in vorm juist
gelijkende op de sneeuwhut der Eskimo’s. De tunnel door het ijs is juist wijd
genoeg, om den zeehond door te laten,
terwijl de kamer ongeveer vijf voet in
diameter bedraagt, zoodat de vloer van ijs,
waarop het dier kan liggen, tamelijk ruim
is. Hier komt het jong te r wereld en hier
blijft het, totdat de zon de sneeuwbedek-
king van het veftrek, of igloo, zöoäls het
genoemd wordt, wegsmelt, als wanneer het
jonge dier voor zichzelf kan zorgen.
Wanneer de geschikte tijd daar is, gaan
de Eskimo’s deze zeehonden-igloos (sneeuwhut)
opzoeken, en wanneer zij door de
honden ontdekt worden, laat de jager zieh
op de sneeuw vallen en verbrijzelt daar-
door het dak van den igloo, waarna hij
met een expresselijk daartoe vervaardigden
haak den jongen zeehond uit den igloo
haalt. Het is merkwaardig, in het voorbij-
gaan gezegd, dat de ijsbeer volkomen op
dezelfde wijze de wanden van den igloö
verbrijzelt en het jong met zijn klauwen
er uithaalt.
Wanneer de Eskimo zieh van den jongen
zeehond heeft meester gemaakt, bindt hij
een lange lijn aan een van de achterpooten
en laat hem door den tunnel in de zeelos,
terwijl hij zelf met zijn haak in den igloo
kruipt, in de hoop de moeder te vangen,
wanneer deze haar jong komt helpen.
Somtijds verschalkt de zeehondenjager
het sluwe dier' op het ijs. De zeehond heeft,
op het ijs liggende, een zonderlinge wijze
van slapen. Hij doet körte dutjes van
slechts eenige seconden en licht tusschen de
dutjes even zijn kop op, in het rond ziende,
of er ook een vijand nadert. De Eskimo
maakt gebruik van deze gewoonte en wacht,
op het ijs liggende, deze körte dutjes af,
terwijl hij zieh längs het ijs naar het dier
voortschuift en met zijn kleederen van
zeehondenvel zelf veel van een zeehond
heeft. Zoodra de zeehond den kop oplicht,
houdt de jager op, begint met zijn handen
te krabben en houdt een zonderlinge,
brommende alleenspraak, die zij een „zee-
hondenpraatje” noemen en die verondersteld
wordt als een betoovering te werken, r
Zeker is het, dat de zeehond zeer in zijn
schik met het praatje schijnt, geen erg in
de list heeft en den jager dichtbij genoeg laat
naderen, om door hem gedood te worden.
Dezelfde soort van „praatje” wordt aan-
gewend, wanneer de zeehonden-jager in
zijn boot uitgaat; sommige .jagers zijn
beroemd wegens het betooverend vermögen
van hun gezang. Bij de zeehondenjacht
met booten wordt een bepaalde soort van
harpoen gebruikt. Hij is langer en lichter
HABPOEN EN VISCHSPEEB.