Het eerste en belangrijkste Noord-Amerikaansche wild was de bison, algemeen,
maar verkeerdelijk, buffel genaamd. Dit dier bestond in grooten getale, in weerwit
van de aanhoudende vervolgingen, waaraan het heeft blootgestaan, en de roekelooze
wijze, waarop het gedood is geworden. Thans evenwel heeft de bison zijn tijd gehad
en is hij zoo goed als uitgeroeid.
Vöör het paard in gebruik kwam, waren de Noord-Amerikaansche Indianen ver-
plicht te voet op den bison te jagen, en lang waren er nog vele beroemde jagers,
die den bison te voet vervolgden en met de lans doodden. Meer algemeen evenwel
werd de jacht te paard ingevoerd, die beter resultaten opleverde en met ongekende
geestdrift en genot beoefend werd. Slechts gewapend met zijn teêren boog en slechts
voorzien van pijlen met steenen punten, besteeg de inlandsche jager zijn paard en
ging hij op de jacht van den bison.
Wanneer hij in de nabijheid der dieren komt, kiest hij er een uit, gewoonlijk een
flinke, vette koe, zet zijn paard aan en maakt boog en pijlen in gereedheid. Het
goed geoefend paard behoeft niet bestuurd te worden, maar hoüdt zieh dicht bij den
rechterschouder van den bison en een weinig achter, opdat het niet op de horens
van het dier inloope, indien dit misschien plotseling ophield en zijn kop omkeerde.
Op deze wijze komt de ruiter daarenboven in den behoorlijken stand,- om het dier
doodelijk te treffen, namelijk het met een pijl juist achter den sehouder te raken.
Wanneer een pijl met een geoefende hand wordt afgeschoten, valt de bison doodelijk
gewond neer en blaast spoedig den laatsten adem uit, hqe taai het dier overigens
ook zij. Den pijl in de wond achterlatende, teneinde den ei'genaar van het gedoode
dier kenbaar te maken, ijlt de gelukkige boogschutter op èen ander dier aan en
houdt niet op, alvorens zijn geheelen voorraad pijlen uitgeput te hebben.
SNEEUWSCHOEN.
De inlandsche jager stelt er zijn eer in, met elken pijl een bison te dooden en
niet tweemaal op hetzelfde dier te schieten. De jonge jagers zijn zeer naijveri^ op
elkaär bij deze jacht, wetende, dat de uitslag van den dag het onderwerp der ge-
sprekken van het geheele dorp zal uitmaken, en dat hun naam veel afhangt van hun
geluk of ongeluk. Zoo heeft bij elke jacht een vurig eerbejag plaats, daar sommigen
verlangend zijn, om vroegere schände uit te wisschen, terwijl anderen even begeerig
zijn, om den goeden naam, bij vroegere gelegenhëden verkregèn, te handhaven.
Zelfs in die streken des lands, waar de boog bijna geheel door vuurwapenen ver-
drongen is, maakt het evenzeer een punt van eer uit, den bison met een enkel schot te
dooden en voor elken kogel een gedooden bison te rekenen. In dergelijke gevallen gunt
de jager zieh zieh nauwelijks den tijd, zijn geweer te laden. Hij draagt het kruit los
in zijn zak, schept in het wild een zekere hoeveelheid in den loop, laat er zonder prop
een kogel, in den mond bevochtigd, op vallen en de lading is gereed. Het geweer wordt
tot het oogenblik van vuren met den tromp näar boven gehouden, daarna neêrgelaten,
gemikt en gelijktijdig afgevuurd, zonder tegen den sehouder gehouden te worden.
De behendigheid in het besturen van hun paard is hierom te merkwaardiger, omdat
deze Indianen geen gebit gebruiken, waarmede het dier kan geleid worden. Zij hebben
niets dan een lichten leêren halster, die om de onderkaak van het paard gebonden
en alleen gebruikt wordt, om' hét, des gevorderd, halt te doen houden. Dit wordt in
de volkstaal „lariat” genoemd, een verminking van het Fransche woord l’arrêt.
De opgewondenheid, door deze jacht teweeggebracht, is onbeschrijfelijk. Catlin
geeft er evenwel met weinige woorden een vrij goed denkbeeid van: „Ik heb mij
altijd voor een tamelijk bedaard mensch gehouden, en toch ben; ik vaak na de jacht
ontwaakt als uit een waanzinnigen droom, waarin ik was vervallen, als uit een on-
rustigen slaap vol genot — waarin te sterven, voor mij eeuwigdprende zaligheid zou
geweest zijn.” .
In den winter volgt men een andere methode, om op den bison te jagen, ln dezen
tijd van het jaar is het bont of de „pels” van dit dier het dikst en wärmst en heeft
de huid de meeste waarde. Van deze huiden worden de „buffeT’-kleederen gemaakt,
zonder welke het leven buitenshuis in de meer noordelijke gedeelten van dit uit-
gestrekte vasteland nauwelijks mogelijk zou zijn.
Gedurende de wintermaanden verkrijgen de prairieen een ander voorkomen. Zij
zijn niet alleen met sneeuw bedekt, zoodat de gewone grenspalen onkenbaar zijn geworden,
maar de sneeuw wordt door den wind tot de grilligste gedaanten vervormd,
op sommige plaatsen opgehoopt tot steile heuvels, waar geen heuvels waren, effen
vlakten vormende, waar de grond werkelijk door diepe kuilen doorsneden is, en alleen
de toppen van hoogten kaal latende, waarvan de sneeuw wordt weggeblazen door
HET JAGEN IN DE SNEEUW.
de stormwinden, die over de onafzienbare ruimte gieren. Op deze heuvels verza-
melen de bisons zieh om te grazen; zij schoffelen met hun breede neuzen de sneeuw
weg, die aan de grasscheuten blijft vastzitten.
De dieren vermijden instinktmatig de kleine, maar verraderlijke vlakten en valleien,
wetende, dat zij veel kans hebben, in de verborgen scheuren te störten en
ellendig om te komen. In deze valleien trachten de jagers ze te drijVen, zoodat zij
hulpeloos in de sneeuw verward geräken en nu gemakkelijk met de speer gedood
worden.
Indien nu de jagers geen sneeuwschoenen hadden, waarmede zij over de sneeuw
kunnen glijden, zouden de bisons volkomen veilig zijn, maar de sneeuwschoen levert
de arme dieren over aan de genade hunner vervolgers. Wij geven hierbij een be-
schrijving van den sneeuwschoen.
De beste vorm van sneeuwschoen is die, zooals op de afbeelding te zien is.
De vorm is die van een visch; het geraamte van den schoen wordt van essehenhout
vervaardigd; twee dwarshouten, een van voren en een van achteren aangebracht,
AMERIKA. , 6