bestaat er een zekere tegenstrijdigheid tusschen beiden. De Portugees is zwaar
gebouwd en traag in beweging; vandaar, dat hij niet zelden „loodvoet” wordt genoemd,
Men meent, dat de nationale bewoners der zuidelijke Staten meer tot de Europeanen
naderen, werkzamer en met grooter energie bezield zijn, en niet zooveel sporen
van het Indiaansche bloed vertoonen.
De Brazilianen, die de hoog-plateaux bewonen, de zoogenaamde Sertanejo’s, maken
ook een groot verschil met de bewoners der woudstreken, de z. g. „Matuto’s”. De
meeste stamouders der tegenwoordige Brazilianen zijn afkomstig van Madeira en van
de Azorische eilanden.
Onder de Braziliaansche vrouwen vindt men wel schoonheden, maar deze zijn niet
talrijk. Sprekende, scbitterende oogen echter treft men bij de meesten aan. Blonde
hären komen hoogst zeldzaam voor en wekken dan groote bewondering.
De Blanke vreemdelingen bestaan, behalve uit Portugeezen, meest uit Italianen,
Franschen, Spanjaarden, Engelschen, talrijke Noord-Amerikanen en vele Duitschers.
Voor de groote menigte vermengingen tusschen Europeanen, Negers en Indianen,
evenals van de uit het tweede en latere geslacht ontstane vermengingen van bloed,
heeft men in Brazilie een groot aantal namen, die evenwel zelfs voor den kenner
moeielijk en niet altijd juist zijn toe te passen. Men meent, dat de huidkleur onder
de vingernagels een goed kenteeken te r onderscheiding is.
Uit de vermenging van Blanken en Negers worden Mulatten of Pardo’s geboren;
urt de vermenging van Indianen met een niet-Amerikaansch ras Mestiezen of
China’s. Den in het land geboren Neger noemt men hier Creool; de in het land
geborene, van Portugeesche afkomst, heet Brazileiro, Luso-Brazittan, of Filho da
Terra, te r onderscheiding van de Europeesche Portugeezen. Vele der namen, welke
men aldus toepast, zijn provincialismen. Aan enkele der namen, welke die volksver-
mengingen gegeven zijn, hecht men een verachtelijke beteekenis, zooals de Cabra’s,
waarmede men de nakomelirigen van Negers en Mulatten aan den Amazonenstroom
aanduidt. Deze laatstgenoemde vermengingen worden ook cariboca’s, confuso’s en als
zij zeer donker zijn, tapinhuna s genoemd. De vermengingen van Blanken en Indianen
heeten mameluco s, oorspronkelijk een scheldnaam, door de Jezuieten gegeven.
Dit de vermenging van Europeanen en Indianen komt over ’t geheel geeh onschoon
menschenslag voort; door vermenging met andere rassen is dit echter dikwijls veel
vervormd. Het begrip van zuiver bloed wordt in Brazilie niet zeer streng opgevat;
over t geheel heeft men er geen sterken afkeer van geldeurde menschen, en iemand,
die niet al te zeer op een Neger of een Indiaan gelijkt, wordt allicht als een Blanke
beschouwd. Nakomelingen van Duitschers, die in Brazilie geboren zijn, dragen in
Rio Grande do Sul den naam van Havana-kinderen. Zoo heeft men talrijke locale
namen.
Het aantal Negers in Brazilie is zeer aanzienlijk. Toen de staatsman Rio Branco
het wetsontwerp tot vrijlating der slaven in 1871 indiende, werd het aantal slaven
in Brazilie op 1,6 millioen gerekend; in 1880 werd het op 1,4 millioen geschat. In
1886 werden er nog 600,000 slaven gevonden, die den 13™ Mei 1888 op aandrang
der kroonprinses werden vrijgelaten.
In plaats van de vroegere slaven gebruiken de meeste planters thans Italiaansche
en Portugeesche immigranten als arbeiders, volgens het beschreven halfpart-stelsel.
Het aantal Indianen in Brazilie is moeielijk na te gaan. Men onderscheidt de
Indianen in Brazilie als' „Indios bravos” en „Indios mansos” of „da costa”. Met de
eersten bedoelt men de Indianen, die in kleine horden nog wild ronddolen in de
bosschen; met de laatsten de Indianen, die zieh in de militaire kolonien en in
Aldeamentos nabij de beschaafde bewoners vestigen en met de Braziliaansche
bevolking in vreedzaam verkeer leven. Het aantal wilde Indianen wordt op 600,000
geschat, het aantal „Indianos mansos” werd in 1872 op bijna 11,000 gerekend. De
laatsten hebben door het verkeer met de Brazilianen hun oorspronkelijk karakter
reeds grootendeels verloren; zij zijn als Soldaten, schippers, arbeiders, enz. werkzaam.
Het verminderen van het aantal Indianen in de binnenlanden schijnt ook in Zuid-
Amerika een niet te ontkennen feit te zijn.
Wij treden iets nader in bijzonderheden, waar het den Staat Rio Grande do Sul
betreff, waar de Duitsche kolonisatie zulke goede resultaten gehad heeft, en volgen
daarbij Gustay Koeningswald.
Rio Grande do Sul is de zuidelijkste Staat van de groote uit 20 Staten gevormde
Republiek Brazilie. De naam is te danken aan de dwaling van den ontdekker, die
de breede uitmonding der Lagöa dos Patos in den Atlantischen Oceaan voor de
monding van een groote rivier hield en deze Rio Grande, d. i. „Groote rivier” noemde,
met de toevoeging do Sul, d. i. van het zuiden, te r onderscheiding van een rivier
van denzelfden naam in noordelijk Brazilie. Deze beide namen gingen later over op
de landstreken, welke tegenwoordig de Staten Bio Grande do Sul en Rio Grande
do Norte vormen.
Naar de gesteldheid des bodems kan de Staat Rio Grande do Sul in vier natuurlijk
begrensde landstreken verdeeld worden, en wel in:
1. Een kustgewest met veel meren in het oosten.
2. Een hoogland in het noorden en noordwesten.
3. Een bergland, dat het hoogland naar het zuiden omringt.
4. Een hoogland in het zuiden en zuidwesten.
Een rechte küstlijn, zonder inhammen, begrenst het land, en de zandbanken aan
de kust belemmeren de scheepvaart zeer, zoodat alleen door de Barra de Rio Grande
niet diepgaande schepen de Lagoa dos Patos kunnen binnenloopen.
Längs de kust bestaat de bodem uit los, bewegelijk zand, door de winden ruste-
loos heen en weer gedreven en een rij van strandmeren of lagunen omgevend. De
karige plantengroei, die zieh dwergachtig ontwikkelt, geeft aan de kuststreek den
eentonigen indruk eener troostelooze woestijn.
Doch een geheel anderen indruk maakt het hoogland, een deel van het groote
plateau, dat zieh door zuidelijk en centraal Brazilie uitstrekt. Groote oerwouden
wisselen hier af met weelderige grasvlakten van groote uitgestrektheid, die weer
door woudeilanden worden afgebroken, terwijl Italiaansche kolonisten ook schoone
landerijen in cultuur gebracht hebben, waar graan- en wijnbouw wordt gedreven.
Op deze Campos is de veeteelt echter steeds de hoofdzaak.
Het bergland Serra do Mar en zijn uitloopers is meest door Duitschers gekoloniseerd,
tot op een hoogte van 600 meter. Men vindt hier de Duitsche nederzettingen Tres
Forquilhas, Mundo Novo, St. Leopoldo, Nova Petropolis, Seledade en Estrella, en in de
hoogere gewesten de meest door Italianen gevestigde kolonien: Conde d’Eu, Da Izabel,
Caxias, Antonio Prado en Alfredo Chaves. Het land is vruchtbaar en goed besproeid.
Het zuiden van den Staat is laagland, of, zooals de Brazilianen het noemen:
Campanha, hetwelk zieh door geheel Uruguay en een groot gedeelte van Argentinie
(als Pampas) voortzet. Deze Gampanha heeft door de boomloosheid een steppenkarakter;
een uitgebreid graskleed overdekt het geheel en wordt enkel afgebroken door de
rivieren, die zieh dikwijls door diep ingesneden beddingen, zoogenaamde „Sangas”,
kenmerken en welker oevers door smalle woudstrooken (Pantoes) omzoomd zijn.
Hoewel de regeering van Rio Grande sedert 45 Jan. 1890 een afdeeling van de
statistiek heeft ingesteld (Directoria de Estatistica), is het nog niet mogelijk geweest,
een nauwkeurige volkstelling te houden. Zoo moet de bevolking nog ten deele geschat
worden. Op dit oogenblik zal die ongeveer 1,2 mill. bedragen, d. i. ongeveer 5 op
een K.M2. De volksdichtheid verschilt natuurlijk veel in de onderscheidene gedeelten
des lands. In aansluiting bij de steden zijn de kolonie-gewesten veel dichter bewoond
dan de Campanha en het hoogland.
Hoewel het klimaat zeer gezond is, laat toch de gezondheidstoestand in vele streken
te wenschen over. Het siechte en ongefiltreerde water en onvoldoende voeding zijn
hiervan niet zelden de oorzaak. Yooral de sterfte van kinderen beneden de driejaren
is aanzienlijk: dikwijls meer dan 60 pCt. Verder eischen vooral de pokken, typheuse
koortsen, diphtheritis en tuberculose hun slachtoffers. In de Campanha, waar vleesch
het hoofdvoedsel is, komen veel maagziekten voor.
Verreweg het grootste gedeelte der bevolking wijdt zieh aan de veeteelt en den
landbouw; de Brazilianen drijven meest veeteelt, de immigranten meer landbouw.
De industrie volgt eerst in de tweede plaats en heeft haar middelpunten in Porto
Alegre en Pelotas.