Wij zullen de tropische natuurvolken volgens bovengenoemde groepen vooraf
alzonderlijk in het kort behandelen, om daarna bij den algemeenen toestand der
tropische Indianen van Zuid-Amerika nader stil te staan. De overige volksgroepen
behandelen wij bij de respectieve landen.
D e T r o p is c h e I n d ia n e n s t a m m e n v a n Z u id -A m e r ik a .
De tropische Indianenstammen zijn ons eerst in den laatsten tijd beter bekend
geworden Oudere schnjvers zagen hier niets dan ongeregelde groepen van afzon-
aerJijke kleine stammen, zonder ethnographischen band. Eerst Martius (een Duitseh
natuuronderzoeker, die hier van 1817—20 reisde) kwam er toe, een aantal van deze
to t twee groepen samen te vatten, nl. de Tupi’s en de Gez. Doch een nader licht
over deze stammen in het binnenland gaven de latere onderzoekingen en reizen,
door Karl V. den Steinen en Ehrenreieh in de jaren tusschen 80 en 90 in de binnenlanden
van Brazilie volbracht. Hun onderscheiding en samenvoeging berüst hoofd-
zakelijk op de talen. Hieruit mag men nog niet tot een gemeenschappelijke
komst besluiten, daar taalkennis en anthropologie geenszins elkander volkomen
dekken Zelfs komt Ehrenreich tot het besluit, dat de geographische verbreiding en
de invloed van woonplaats en levenswijze zieh sterker in de lichaamsgedaante uit-
spreken dan de ethnographische verwantschap. In het brongebied van de Xingu-rivier
welke rivier een bonte staalkaart van ethnologie vertoont, vond Ehrenreich toch in
anthropologisch opzicht bijna geen verschillen; de afmetingen en de lichaamsvormen
waren mderdaad dezelfde. Met andere woorden: de anthropologische indeeling der
Indianen staat tot de ethnographische in scherpe tegenstelling, doch komt meer
overeen met de geographische indeeling.
Op grond der talen hebben genoemde onderzoekers in hoofdzaak de volgende
indeeling gemaakt. Naar de samengesmolten oerbewoners der kusten van Guyana,
de Arowaken, is een groote volksgroep genoemd, die der Nu-Aruak’s of Maipure’s,
welke zieh van het kustland van Venezuela tot de Andes van Bolivia verbreid heeft,
noewel met open tusschenruimten. Onder den naam Caraiben worden tecenwoordig'
behalve de veroveraars der kleine Antillen (zie pag. 39), ook een groot aantal
Braziliaansche stammen samengevat, die züidelijk tot de boven-Xingu, westelijk tot
de boven-Yapura wonen. De Twpi's bewoonden vroeger het land aan den beneden-
loop van den Amazonenstroom en bevolkten onder den naam Guarani’s zuidelijk
Brazilie en Uruguay. Hiervan zijn ten noorden van Uruguay nog enkele armzalige
overbhjfselen te vinden; onder bescherming der zendelingen is er echter in Paraguay
nog een kern van bewaard en eveneens in de aangrenzende provincien Entre-Rios,
banta l e en m Argentinie. De oorlog tusschen Brazilie, Argentinie en Uruguay
tegen Paraguay heeft deze volksresten echter sterk gedund en immigratie heeft
daarna de ontwikkeling van een Mestiezenvolk ten gevolge gehad. Ook in Matto
Grosso en Bolivia vindt men Tupi’s aan de Tapajos en Xingu en aan den bovenloop der
Andes-bijstroomen van de Madeira; zij wonen verder aan den Huallaga en over den
Amazonenstroom tot in het achterland van Fransch Guyana.
In Oost-Brazilie wonen tegenwoordig de Tapuya’s of beter Gez-volken; de meest
bekende van hen zijn de Botokuden.
De andere taalgroepen zijn slechts zeer onvolkomen bekend, zooals de Zaparo’s
aan den bovenloop der Amazonen-rivier, de Miranha-volken aan de boven-Rio
JNegro en Japura, de Ivarö’s en andere stammen der Peruaänsche Andes, de Pano’s
aan de boven-Ucayali, en de stammen van het hoogland van Bolivia: YuruJtare’s
Mosotenas Takanas e. a. Het groot aantal dialecten maakt verder de indeeling
moeiehjk. Goed begrensd zijn de Araucaniers van Chili; alleen in het oosten vermengen
zij zieh als bewegelijke ruiter-nomaden met de Patagoniers. In de Pampas
wijken de taalverschillen voor den invloed van gelijke levenswijze en natuurinvloeden
zoodat men bij die rijdende nomaden niet meer onderscheiden kan, van welke
af komst zij zijn.
I . D e T dpx’s '
In den tijd der ontdekking woonde aan de oostkust van Brazilie het krijgszuchtige
volk der Tupi’s, de zuidelijke naburen der Caraiben. Volgens de Laet zou de
Tupi-taal in dien tijd de meest verbreide taal van Brazilie geweest zijn, waarvan
een geheele reeks volken zieh bediende. De Portugeezen werden spoedig met
de taal der Tupi’s bekend en zij vonden daarin een middel, om zieh aan de andere
volksstammen uit het binnenland verstaanbaar te maken. De Jezuieten trachtten
later deze taal tot een algemeene verkeerstaal in Brazilie te ontwikkelen. Zoo
ontstond de Lingua geral brasiliea (algemeene Braziliaansche taal), welke als de
Tupitaal met Portugeesche uitspraak moet beschouwd worden.
Reeds in de 16e eeuw werden woordenboeken in deze taal samengesteld en aldus
verkreeg zij bij de Portugeezen grooter bekendheid, terwijl alle stammen, die met
de Portugeezen in aanraking kwamen, zieh weldra meer of minder woorden van die
taal eigen maakten. Hierdoor werden de talen der inboorlingen meer en meer
onzuiver, zoodat de taalvorsching, hoewel aan den eenen kant hierdoor vergemakkelijkt,
aan den anderen kant er door verzwaard werd, vooral in later tijden.'
De Tupi-taal is een dialect van de Guarani-taal, welke de Jezuieten in Paraguay
als zendelingstaal gebruikten. De Guarani-taal en de Tupitaal zijn de taalkundige
grondslagen, waarop betrekkingen met de inboorlingen in Brazilie kunnen worden
aangeknoopt. Vrij algemeen is de Lingua geral aan den Amazonenstroom en in het
westen van Brazilie, zeldzamer in de kuststeden. Men bedient zieh daarvan schier
overal in Brazilie, waar men met Indianen in aanraking moet komen, en zelfs de
Negers houden er van, in hun siecht Portugeesch Tupi-woorden te mengen.
De Tupi’s zijn in den loop der tijden zeer verminderd of versmolten met andere
volken. Men onderscheidt thans zuivere en vermengde Tupi’s. De zuivere Tupi’s, of
Guarani s, ook zuidelijke Tupi’s geheeten, wonen in Paraguay, waar zij de kern der
bewoners vörmen, en in de Paranä-provincien van Argentinie. Verder vindt men
Tupi’s in de stammen der Chiriguano’s en Guarayo’s aan de Beni en Mamore, als
Apiaka’s en Parentintin’s tusschen de Tapajos en Madeira, als Ovampi’s en Tembe’s
aan den mond van den Amazonenstroom, en tusschen de Napo en Ucayali als
Ornagua s en Kokama’s. Niet onwaarsehijnlijk hebben de Tupistammen van Paraguay
uit zieh naar h e t. noorden verplaatst en zieh straalvormig over Zuid-Brazilie, längs
de kust naar Guyana en verder noordwaarts naar Centraal-Brazilie en naar het
noord-noord-west tot de Maranon verbreid.
De vermengde of onzuivere Tupi’s zijn minder bekend, doch zeer interessant. Tot
dezen brengt men de stammen der Yuruna’s, Manitsana’s, Mundurucu’s en Aneto’s
aan de Xingu en Tapajos. Al dezen hebben verschillende talen, terwijl de zuivere
Tupi’s gelijkheid van taal bezitten.
De woningen der Yuruna’s / bestaan uit eenvoudige stroohutten, waarin allerlei
getemde dieren gevonden worden. In de 17e en 18e eeuw zijn van de Yuruna’s velen
bekeerd geworden. Zij versieren zieh het hoofd met prächtige vederbossen; als wapens
gebruiken zij bogen van 2 meter lengte met lichte pijlen. Hun kano’s kunnen gemak-
kelijk tien personen dragen. Vroeger golden zij voor menscheneters, thans zijn zij
zachtmoedig; zij drijven eenigen ruilhandel, terwijl zij een goed huiselijk leven
schijnen te leiden.
De Mundurucu s aan de Tapajos gelden voor een krächtig volk en worden als woest
en onhandelbaar door Martius beschreven, als lieden, die noch rechtvaardigheid, noch
tweestrijd, noch eigenlijken oorlog kennen, maar alleen moord. Evenwel is de’ stam
zijn ondergang nabij.
Vroeger bewoonden de Mundurucu’s het land aan den zuidelijken oever der groote
Amazonenrivier, doch sedert hun langdurigen en moedigen strijd met de Portugeezen
zijn zij meer zuidwaarts getrokken en hebben zij aan hun vreemde bondgenooten het
meer noordelijke van hun grondgebied afgestaan. Sedert dien tijd hebben zij in goede
verstandhoudmg met de Europeanen geleefd, en een Blanke, die onder de Munducuru’s
komt, kan gerust verzekerd zijn, goed ontvangen te worden. Dit vriendschappelijk
gevoel strekt zieh evenwel niet uit tot de Negers en Mulatten, daar de donkere huid
evenzeer den toorn van den Mundurucu opwekt als een Blanke zijn vriendsehap.
De kleur der Mundurucu’s is een warm, koperachtig b ru in ; hun haar is dik, zwart
en sluik en wordt bij de mannen kort afgesneden, uitgenomen een lange franje, die
zij over het voorhoofd laten hangen. De gelaatstrekken zijn goed, de lippen dun, het
voorhoofd is vrij hoog en gewelfd en de algemeene omtrek van het gelaat ovaal.