aaneenbevestigd, zoodat de rook niet kan ontsnappen. Na eenige dagen rookens
zijn de huiden ■waterdicht geworden. Deze geheele bereiding wordt door de vrouwen
verricht, daar handenarbeid beneden de waardigheid van een man en een krijgsman is.
Op de afbeelding van het opperhoofd der Mandans ziet men twee horens uit
het hoofdtooisel te voorscbijn komen. Dit is een sieraad, dat zelden gezien en alleen
door het opperhoofd en den raad aan de uitstekendste. krijgslieden verleend wpcdt.
Zelfs het voornaamste opperhoofd mag ze niet dragen, tenzij de raad het met algemeene
stemmen heeft goedgekeurd, en in het geval der Mandans droeg het tweede opperhoofd
ze,:ter\vijl het voornaamste opperhoofd er niet toe gerechtigd was.
Elk dapper man mag ze dragen, ook al is hij beneden den
rang van opperhoofd.
Zij worden vervaardigd van de horens van den bison, in de
lengte gespleten, bijna zoo dun als papier afgeschraapt en glad
gewreven. Zij zijn zoodanig bevestigd, dat zij door de beweging
van het hoofd naar voren en achteren kunnen geworpen worden,
waardoor zij den drager onder het spreken een ver won-
derlijke levendigheid verleenen.
Men draagt dit omslachtige hoofdtooisel zeer zelden en alleen
bij bijzondere plechtigheden, zooalsbij openbare feesten, oorlogs-,
paraden of bij het bezoek van andere opperhoofden. In den'
strijd draagt de krijgsman het ältijd bij wijze van uitdaging
van den vijand. Er zijn ongetwijfeld goede redenen, om dit
tooisel niet altijd te dragen. Een reiziger, die langen tijd onder'
de Mandans vertoefde, droeg het hoofdtooisel, vroeger door Mah-
to-toh-pa gebruikt, en vond het warm, zwaar en lästig.
Aan de voeten dragen de Indianen mocassins, d. i. schoenen
van zacht leder, waarvan de zool niet dikker is dan het
hovenleer. Den Europeaan valt het loopen in mocassins in het,
eerst zeer moeielijk wegens het buitenwaarts wenden der
teenen. Wanneer evenwel de Blanke leert loopen als de
inboorlingen, met de teenen eenigszins naar binnen gekeerd,
zal hij spoedig bevinden, dat de mocassin den voet beter
beschermt dan de Europeesche schoen met zijn dikke en
onbuigzame zool.
De kleeding der vrouwen is van dezelfde stoffen als die der
mannen vervaardigd; zij onderscheidt zieh daarvan hoofdzakelijk
door haar meerdere lengte, daar zij bijna tot aan den enkel
reikt. Zij wordt gewoonlijk geborduurd met verschillende patro-
nen van gekleurde stekelvarkenspennen, zoomede de slobkousen
en mocassins. De vrouwen tatoueeren zieh met blauwe of roode
figuren, naar gelang zij houtskool of vermiljoen in de prikjes
wrijven. Beide seksen dragen wijde mantels van bisonhuiden
en beschilderen ze van binnen dikwijls met zonderlinge patronen.
Op een der mantels in de verzameling van Catlin is in het
midden een zeer uitvoerige afbeelding van de zon geschilderd,
met figuren van menschen en dieren er omheen, die de dappere 2TWEEP VAN EEANE HOORN. dj aod en van d, en e.i genaar m d§ en .k.n.j g en op d, e j.a c,h, t moeten
verkündigen.
Kralen en dergelijke versierselen, van de Blanken afkomstig, zijn zeer in-de mode;
maar lang voordat een glazen of porseieinen kraäl in Amerika was ingevoerd, hadden
de inboorlingen een versiersel van hun eigen' maaksel. Dit~isde' beröemde wampum,
een artikel, dat nu bijna geheel in, vergetelheid is geraakt. Dit sieraad wordt vervaardigd
van zoetwaterschelpen, die ahn de oevers van meren en stroomen gevonden
worden. Het dikke gedeelte der schelp wordt in eilinders van ongeveer een centimeter
lang gesneden en dan in de lengte doorboord. Wanneer de schelp, zooals meestal,
wit is, ziet een stukje wampum er bijna evenzoo uit als een gewoon stukje pijpesteel.
De wampum wordt geregen als kralen en aan den hals gedragen, of men maakt
er strijdgordels van. Hij dient tot verscheidene doeleinden, en wel in de eerste plaats
als de schelpen der cyprcea moneta (de Kauri’s in Afrika), tot vervanging van geld;
een zeker aantal handbreedten is de bepaalde waarde van een paard, een geweer ot
een mantel. Door het eene opperhoofd aan het andere aangeboden,
is de wampum ook het zinnebeeid van vrede, en wanneer de
oorlog tusschen twee vijandelijke stammen geeindigd is, wordt een
wampum-gordel aangeboden als een teeken, dat de twee stammen
in vrede met elkander zijn. _
Er is niets bijzonder fraais aan den wampum. Eenige pijpestelen
van een centimeter lang, aan een draad geregen, geven een goed
denkbeeid van een wampum-halssnoer. De eenige waarde ligt m
den arbeid, die er aan besteed is, en daar de Blanken tonnen
nagemaakten wampum van porselein ingevoerd hebben, die er
ei^enlijk beter uitziet dan het echte artikel, maar nauwelijks een
honderdste van de waarde bedraagt, is de werkelijke wampum bij
vele stammen zoodanig in onbruik geraakt, dat, zoo een van de
inboorlingen een snoer wampum wenschte te zien, hij naar een
museum zou moeten gaan.
Ook in de wapening is de toestand der Indianen geheel veranderd.
De vuurwapens der Blanken hebben de echt Indiaansche wapens
verdrongen, en de wijze van oorlogvoeren is een geheel andere
geworden. ^Wij zullen ons echter met de echt nationale wapens
der Indianen bezighouden.
De wapens der Indianen waren gedeeltelijk van steen vervaardigd.
Hun pijl- en speerspietsen, bijlen en messen waren van
steen; houten speren en knodsen had men misschien in de oudheid
meer, maar zijn thans verdwenen. In het zuidoosten van Noord-
Amerika en West-Indie werden veel schelpen als klingen voor
messen en bijlen gebruikt; in het westen, in Californie, was been
het hoofdmateriaal. De Moqui’s bedienen zieh bij de konijnenjacht
van houten wapens, welke met de böemerang van Australie
overeenkomen.
Op de afbeelding op de volgende bladzijde zijn voorbeelden van
de knodsen en het schild te zien. De knodsen zijn kort, zelden
langer dan 70 centimeter, en meestal acht of negen centimeter
korter. Zij zijn bijna altijd gemaakt naar een of twee modellen,
waarvan voorbeelden op de afbeelding te zien zijn. Het eerste
denkbeeid eener knods is blijkbaar ontleend aan een stok met een
knop aan ’t eind; dit is dan ook de meest gebruikelijke vorm.
Bij de gewone soort van knods is het geheele wapen zeer een-
voudig, maar in vele exemplaren heeft de inboorling het bolvormige
uiteinde der knods van een stuk been of een ijzeren punt voorzien
en het handvat' versierd met vederen, lapjes doek, scalpen en
dergelijke versierselen.
De tweede soort van knods heeft ongeveer de gedaante van een
geweerkolf, met een ijzeren pen, die van den hoek uitsteekt. In
de meeste gevallen is deze pen niets anders dan een puntig stuk
ijzer of de punt eener speer, maar bij enkele kostbare wapenen
wordt hiertoe' een breed, stalen lemmer gebruikt, waarvan de
scherpe kanten evenwijdig loopen met de lengte van het wapen.
Zulk een knods is dikwijls opgeschikt met honderd spijkers met
koperen koppen, die zoodanig worden ingedreven, dat zij figuren ^ ^ STEEXES yt;NT,
vormen, terwijl zij nog daarenboven zoo overvloedig met snoeren
en vederen en lange scalp-lokken van vijf of zes voet lang versierd
is, dat het nut van het wapen er ten zeerste onder moet lijden.
De Schilden zijn meestal rond; zij worden veelal van huiden vervaardigd. Vooral
de dikke huid, die de schouders der bisons bedekt, wordt hiervoor gebruikt. Het