begroeid zijn en naar de zuidspits van dit werelddeel in het plateau van Patagonie
overgaan. In deze landstreken vindt men nog de nomadische herders- en jagersvolken
der Pampas-Indianen en der Patagoniërs.
Deze Indianen hebben sedert de komst der Europeanen een geheele verandering
van levenswijze ondergaan. Vodr dien tijd was het paard in Amerika onbekend, doch
de Indianen zpn na de invoering van het paard zoozeer met dit dier vertrouwd
geworden, dat hun geheele levenswijze er sedert aan verbonden was en zij de eerste
ruitervolken werden. Hetzelfde hebben wij reeds voor Noord-Amerika opgemerkt En
gehjktijdig kwarnen daarbij in de plaats van speer, boog en pijl de lasso en de
shngerkogels of bolas.
De Pampas-Indianen zijn meer en meer naar het zuiden en noorden verdrongen
geworden, zoodat zij thans op de Pampas zoo goed als niet meer voorkomen. Oor-
GRAN CHACO INDIANEN DIE EEN E I VIER OVERTREKKEN.
spronkelijk woonden zij ten noorden tot de Rio Plata en waren zij vermengd met
de eigenlijke Patagoniërs.
De Patagoniërs, wier äantal niet boven de 400,000 zal gaan, bewonen Patagonië.
De eigen lijke Patagoniërs worden verdeeld in twee hoofdstammen : de zuidelijke
Tehuelchen en de noordelÿke Tehuelchen. Hoewel beide afdeelingen dezelfde taal
spreken, verschillen zij toch in vele opzichten. De Jeden der zuidelijke groep toch
zijn krachtiger gebouwd dan de noordelijke, hebben geen boog en pijl, doch gaan
veel handiger om met den bolas ; zij bezitten weinig paarden en leven vooral van
de jacht, de vischvangst en de steppenvruchten.
De zuidelijke Patagoniërs werden lang voor de grootste menschen der aarde gehouden,
doch dit is een overschatting. Toch overtreft hun grootte veelal 180 c.M. Ook zijn
de zuidelijke stammen donkerder.
De kleur der Patagoniers komt eenigszins overeen met die der Vuurlanders; zij zijn
namelijk van een donkere koperkleur, waarvan de roodachtige tin t goed uitkomt op
die gedeelten van de huid, welke bij toeval iets minder vuil zijn dan andere. Het
haar is grof, lang en zwart en hangt los over hun gelaat, terwijl een band van
guanaco- haar het hun uit de oogen houdt. Zij hebben bijna geen wenkbrauwen, een
gebrek, dat altijd een onaangename uitdrukking aan de oogen geeft; zelfs de oude
mannen hebben op hun gelaat bijna geen enkel haartje, daar zij het alles verwijderen.
Het gelaat is rond en wordt breeder door het sterke uitsteken der wangbeenderen;
de kin is vrij breed en vooruitstekend. De kleine, rustelooze oogen zijn zwart als hun
haar en in de diepliggende oogkassen weggezonken. Tusschen de oogen is de neus
smal, maar de neusgaten zijn breed en vleezig. De mond is groot, de lippen zijn
tamelijk dik en toch is over het algemeen het gelaat niet kwaad.
De kleeding der Patagoniers is eenvoudig, maar voldoende, en in dit opzicht vormen
zij een groot contrast met de geheel naakte Vuurlanders der tegenovergelegen stranden.
Het voornaamste gedeelte hunner kleeding bestaat uit een wijden mantel van guanaco-
PATAGONIEBS.
huiden. De guanaco behoort, zooals de lezer weet, tot het geslacht der lama’s en
heeft ongeveer de grootte van een hert. Hij is bedekt met een dikke, wollige vacht,
waarvan het lange haar veel waarde heeft, niet alleen voor de Patagoniers, maar ook
voor Europeanen, die er verschillende stoffen van fabrieeeren.
Het dier komt in Patagonié zeer menigvuldig voor, gelukkig voor de inwoners,
voor wie de guanaco een wäre levensbehoefte is, het sebepsel, dat hen van voedsel,
kleederen en woning voorziet. Somtijds wordt het in groote driften van verscheidene
honderden gezien, maar gewoonlijk leeft het in kleine kudden van twintig of dertig
te zamen.
De mantel van guanaco-huid is wijd en lang en valt tot op de voeten. Zulk een
lange Patagonier met zijn mantel om, die schijnbaar zijn lengte nog dóet töenemen,
heeft een zeer indrukwekkend voorkomen. Gewoonlijk wordt de mantel door een
gordel om het middel bevestigd, zoodat de drager naar verkiezing hem van boven
kan afwerpen en zijn handen dan vrij houdt tot het verrichten van eenigen arbeid.
Onder den mantel draagt hij een smal voorschoot.
De Patagoniers dragen zonderlinge slobkousen. Oppervlakkig zien zij er uit als