door het zenith De kalendersteen was zuiver horizontaal geplaatst en naar de hemel-
streken georiënteerd. Op onderscheidene plaatsen van den rand waren openingen,
die tot plaatsing van zonnewijzers dienden. De aanvang van het Mexicaansche jaar
wordt versehillend opgegeven: nu eens in Januari of Februari, dan weer in Maart.
Uit de wijze van voorstelling leidt inen af, dat de oorzaak van het ontstaan eener
zonsverduistering den Mexicanen bekend moet zijn geweest.
Wij komen tot de religie der Mexicanen. De religie had zieh van een eenvoudiger
beginsel ook ontwikkeld en vervormd onder den invloed der priesters. De Azteken
geloofden aan het bestaan van een Schepper en Heer der wereld, dien zij in hun
gebeden als den hoogsten, alomtegenwoordigen God aanspraken, en die „Tezcatlipoca”
genoerad wordt. Tegenover dien God stonden zij in hun gebeden steeds als deemoe-
dige schepselen, van wiens genade zij afhankelijk waren, wiens wil overal werd
AFGODENBEELDEN EN OFFEKVOCrInVERPEN IN MEXICO EN MIDDEN-AMEKIKA.
uitgevoerd, wiens oog en oor alles doordrong. „Onze werken en handelingen staan
in uw hand,” heet het, „door wien wij ons bewegen, van wien wij in alles afhangen.”
Zoo lag er reeds een begrip van monothe'isme in den godsdienst. Evenwel was dit
begrip te verheven voor deze natuurkinderen, dan dat dezen daardoor bevredigd
konden worden. Daarom was er behoefte aan andere godheden. De elementen, de
jaargetijden, enz., onder welker bescherming de mensehen stonden, boden die als
vanzelf aan. Zoo ontstonden er meef goden, die evenwel bij den hoofdgod achter-
stonden. Onder deze vond men 13 höofdgoden en meer dan 200 godheden van
lageren rang. Aan elk dezer was een bepaalde dag .of een bijzonder feest gewijd;
Gomara noemt in ronde som 2000 goden. Aan de spits dier goden stond Huitzilopochtli,
de Mexicaansche Mars, de beschermgod der natie; zijn potsierlijk beeid, met allerlei
versieringen overladen, verhief zieh allerwegen in bet land. Men vond dit het meest,
op een voetstuk van graniet rustend. Zijn tempels waren de prächtigste van alle
openbare gebouwen en zijn altaren waren steeds rood geverfd van het bloed der
menschenoffers, die hem gebracht werden.
Huitzilopochtli was een vergoddelijkt mensch; hij was het, die de Azteken aan-
voerde op hun tocht naar Anahuac, en daardoor was hij in zijn wezen een oorlogs-
god, aan wien zij de veroveringen dankten. De bloeaige offers van kinderen, die
hem gebracht werden, oefenden een treurigen invloed uit op het karakter der
bevolking.
Een merkwaardige persoonlijkheid der Mexicaansche mythologie was Quetzalcoatl, de
god der lucht, een geest, die gedurende zijn verblijf op aarde de inboorlingen in het
gebruik der metalen, in landbouw en in staatsleven onderwezen had. Hij was blijk-
baar de voornaamste weldoener zijns volks en werd door het dankbaar nageslacht
onder de landsgoden geplaatst. Toen hij nog onder de menschen rondwandelde, droeg
de aarde zonder de hulp van den landbouw vruchten en bloemen; een korenaarwas
zoo groot en zwaar, dat een man die nauwelijks kon dragen; het katoen nam vanzelf
de schoonste kleuren aan, de lucht was vervuld van geuren, en vogelgezang weérklonk
onophoudelijk met lieflijke harmonieen. Dat was de gouden tijd van Anahuac.
Doch door onbekende oorzaken trof de toorn van een hoogere godheid Quetzalcoatl,
en hij verliet het land, dat hij gelukkig had gemaakt. Bij zijn vertrek hield
hij zieh op in de stad Cholula, waar voor zijn dienst een tempel gebouwd werd,
welks ruinen nog tegenwoordig een der meest interessante oudheden van Mexico
vormen. En toen die vriend der menschen de oevers van de Golf van Mexico bereikte,
om heen te gaan, beloofde hij aan zijn vrienden, dat hij en zijn nakomelingen éens
zouden wederkeeren onder hun kinderen en kleinkinderen. Toen betrad hij een
tooverschip uit slangenhuiden, om naar het fabelland Tlapällan te zeilen. Het was
deze mythe, waaraan de Mexicanen dachten bij de komst der Spanjaarden.
De plaat op pag. 256 geeft een afbeelding van een aantal Mexicaansche en Cen-
traal-Amerikaansche oudheden en van een reeks godenafbeeldingen der Azteken (fig.
1, 2, 3, 6, 13, 14 en 15). Fig. 2 is een afbeelding van de godin der vruchtbaarheid,
de Aztekische Ceres. Als symbool draagt zij een ma'isaar en een watermeloen in de
hand. Naast de godheid, die voor het voedsel der menschen zorgt, véreerden de
Azteken er nog een, die zij voor de vreugde-opwekkende dranken hun dank brachten,
een söort van Bacchus, dien flg. 14 afbéeldt. Deze godheid ligt op den rüg en de
eigenaardige grimassen, die hij vertoont, duiden de werking van het geestrijk vocht
aan. Fig. 3 stelt de god der onderaardsche krachten, der aardbevingen voor;
misschien werd dit beeid, waarvan het origineel bij den vulkaan Popocatopetl
gevonden werd; opgericht, om den toorñigen god van het vulkanisme tot tevreden-
heid te stemmen. De fig. 16 en 20 zijn naar basreliéfs afgebeeld uit h e t'a an oudheden
zoo rijke Yucatan. In flg. 15 ziet men de helft van een statue van de godin
des doods afgebeeld; het geheel is uit één steenblok bewerkt en heeft een hoogte
van 9 voet; dit werk behoort tot een ouderen tijd. De slangen hebben betrekking
op Tlaloe, den god der wateren, der wolken. en van den donder, de vederen op
Quetzalcoatl, den god der lucht.
De hoogere goden werden door grootere beeiden, de lagere door kleinere beeldjes
voorgesteld. Van de penaten of huisgoden zag men kleine beeldjes, zelfs in de ärmste
h u t: ook bevond zieh in elk Aztekisch huis een kapel of nis, om de huisgoden in te
plaatsen.
De godsdienstleer in Mexico was zonder stelsel en moest dat wel zijn. Niet alleen
werden de oudere en nieuwere goden der verschillende Toltekenstammen naast
elkander vereerd, doch ook de goden van niet-stamverwante, maar vroeg in het
staatsverband opgenomen volken kwamen nog daarbij; de godenbeelden der later
overwonnen volken werden in een bijzondere gevangenis van den grooten tempel
der hoofdstad opgesloten. De dertien hoofdgoden der Mexicanen vormden ook geens-
zins een aaneengesloten geheel.
Daar alles, wat in de wereld geschiedt, volgens het geloof der Mexicanen onder de
leiding en het toezicht van bepaalde goden geschiedt, onderscheiden zij natuurlijk
goede en booze godheden. De gezanten van Tlascala bij Cortez richtten tot dezen de
volgende woorden: „als gij een booze god zijt, die van gruwelen houdt, drink dan
het bloed dezer slaven; zijt gij een goede god, neem dan deze vederen en dezen
wierook.” Toch schijnt de tegenstelling van goed en kwaad in hun religie geen eerste
plaats ingenomen te hebben.