gaande gebied aan. De rivieren volgen de N.W. afhelling van het plateau, dat zij
door diepe dalen in een menigte onregelmatige bergruggen hebben opgelost. De
grenzen der dichte wouden, welke dit geheele plateau bedekken, zijn nog slechts voor
betrekkelijk kleine gedeelten door menschenarbeid teruggedrongen.
Het binnenste woudgebied omvat het zuidelijk Ohio en Indiana, de westelijke helft
van Kentucky en Tennessee en het noordoostelijke gedeelte van Mississippi, met kleinere
gedeelten der naburige staten. Met uitzondering der bewoonde streken is het met
wouden bedekt.
Het Merengebied, een smalle strook längs de groote meren van Oanada, van New-
York tot Minesota. De groote binnenlandsche watervlakten doen hier een soort
kustklimaat ontstaan met groote voehtigheid, zachte winters en koele zomers. De
groote wouden in deze streken leveren nog stegds veel timmerhout.
Het Ozarkgebergte vormt een 600—900 meter hoogen bergrug in N.W." Arkansas,
Z.W. Missouri en het oostelijk deel van het Indianen-territorium.
Het alluviaalgebied der Mississippi begint in het N. bij den Ohio-mond en gaat
in het zuiden onmerkbaar over in de streek der kustmoerassen'. Het grootste gedeelte
van dit land is moerassig, laag gelegen: een vorming door de aanslikking derrivier.
Met uitzondering van de gecultiveerde gedeelten is het land met dichte wouden
overdekt. De grond is zeer vruchtbaar, doch het klimaat is gevaarlijk voor de
Blanken, waarom het land meest door kleurlingen bewoond wordt.
De Prairien breiden zieh uit over een klein gedeelte van westelijk Indiana en
over het grootste gedeelte van Illinois, Iowa, het zuidelijk Wisconsin en Minesota,
het noordelijk Missouri, het oostelijk Daeota, Nebraska en Kansas en loopen in een
breeden gordel door het Indianen-territorium tot in Texas. De Prairien waren
groote grasvlakten, waar de wouden niet tot oorspronkelijke ontwikkeling gekomen
waren. Thans breidt de boomgroei er zieh meer en meer uit. De Prairien zijn
tegenwoordig de korenschuren der Unie.
De Groote Vlakten breiden zieh van + 99° W.L. tot den voet van het Rotsgebergte
en van de grens van Oanada tot de Rio Grande uit. De oppervlakte des lands is
eenvormig, alleen wordt hier en daar de vlakte door klippen en heuvels afgebroken.
De vlakten zijn slechts met een karig buffelgras begroeid; alleen längs de oevers
der rivieren verhelfen zieh zoomen van boomgroei. De regenval is er te gering voor
de ontwikkeling van den landbouw en daarom is kanstmatige besproeiing noodig.
Het Rotsgebergte bestaat uit een reeks van bergketens, door meer of minder
breede lengtedalen gescheiden. Een noordelijk gedeelte strekt zieh uit van Canada
tot het midden van Wyoming; daarop volgt een afbreking van 160 K.M. lengte,
waar breede plateaux in de plaats der ketengebergten treden, die eerst in zuidelijk
Wyoming weer voorkomen. De ketens bereiken een hoogte van 2700 tot 4300
meter, de hooggebergtedalen tot 3000 meter.
Het Colorado-plateau (Plateau-region) bestaat uit hooge en woeste landen, met
terrassen en bergranden, die in het westen, noorden en oosten van een hoogte van
3700 meter tot een hoogte van 300—600 meter dalen. De rivieren hebben diepe dalen
in deze plateaux geerodeerd, die onder den naam Canjons bekend staan. De meeste’
rivieren zijn tegenwoordig voor een groot gedeelte des jaars droog. Op de hooger
gelegen plateaux vindt men een rijker besproeiing en daardoor groen en wouden;
de lagere terrassen daarentegen hebben weinig plantengroei of liggen geheel woest..
Het- gebied zonder afwatering (Basin Region) der Cordilleras-zone omvat Nevada,
westelijk Utah, een deel van oostelijk Californie en het zuidelijk deel van Oregon.
Het is een kom in het plateauland, door hooge randen omriijgd,'waardoor het geen
afvloeiing heeft naar den Oceaan. De hoogte daalt van 1800 meter in het middelste
gedeelte tot —60 meter in het Doodendal van oostelijk Californie. De regenval is
hier zelfs op de gebergten zoo gering, dat er slechts eenige grootere rivieren ontstaan
kunnen. Dit gebied is, met uitzondering van enkele gedeelten aan de beneden-
Colorado, het meest woeste gebied der Unie.
Het Columbia-plateau (Columbian Mesas) is een groote bazaltvlakte aan de'
Snake-rivier en in een deel van het Columbia-bekken in de staten van Idaho,
Oregon en Washington.
De Sierra-Nevada is een dicht met wouden bedekt ketengebergte, dat naar het
oosten steil, naar het westen zacht hellend afloopt. Het vindt in het noorden zijn
voortzetting in het Cascaden-gebergte, eveneens dicht met wouden overdekt. Deze
beide ketens scheiden het bekken zonder afvloeiing van het Pacifische dal, een
lengte-dal, dat zieh van de Pugetsound in het noorden tot in zuidelijk Californie
uitstrekt, door de Sacramento en San Joaquin besproeid wordt en daarlangs zijn
afwatering vindt. Ten zuiden der breedte van San Francisco is het klimaat droog,
zoodat boomgroei er niet gevonden wordt en kunstmatige besproeiing noodzakelijk is.
Ten noorden daarvan is de neerslag voldoende, in Oregon en Washington meer dan
voldoende: hier vindt men dan ook dichte wouden.
Een lager kustgebergte sluit het Pacifische dal af naar het westen, welke keten
door de Golf van San Francisco wordt afgebroken. Het noordelijk gedeelte van dit
kustgebergte is weinig bevolkt; in zuidelijk Californie echter zijn de dalen van het
geborgte zeer vruchtbaar en brengen naast wijn ook tropische vruchten voort.
* * *
Het klimaat van Noord-Amerika tusschen den Poolcirkel en den keerkring geeft
van het noorden naar het zuiden alleen gradueele verschillen, geen karakteristieke.
Dit laatste vindt men echter bij den overgang van het oosten naar het westen,
in verband met den orographischen bouw van het werelddeel. Van het oosten naar
het westen kan men drie groote klimaatzonen onderscheiden: 1. Een oostelijke zone
van den Atlantischen Oceaan tot den voet der hoogvlakten, ten westen van het
Mississippi-dal; 2. Het klimaatgebied van het westelijk plateau en bergland, ongeveer
ten westen van 100° W.L. van Greenwich en 3. de smalle Pacifische kustzone ten
westen van de kustgebergten, het Cascaden-gebergte en de Sierra Nevada.
Het is een eigenaardigheid van Noord-Amerika, dat de Atlantische kustzone zieh
in klimatologisch opzicht niet belangrijk onderscheidt van de deelen, iets dieper
in het land gelegen, een verschijnsel, waarop wij reeds wezen. De warme Golfstroom
heeft op het klimaat in den winter niet veel invloed, doordien de heerschende
winterwinden (westenwinden) uit het land komen, een verschijnsel, waarin de
oostelijke helft van Noord-Amerika met oostelijk Azie overeenkomt.
De Vereenigde Staten bezitten sterke temperatuurs-tegenstellingen tusschen zomer
en winter, dus kenmerken van het continentaal klimaat, met heete zomers en strenge
winters. Een eigenaardig natuurverschijnsel van Amerika zijn sterke temperatuurs-
afwisselingen binnen körten tijd, de temperatuur-sprongen. Er worden in Noord-
Amerika weinig plaatsen gevonden, waar het nooit voorkwam, dat de temperatuur
binnen enkele uren 20 ä 25° C. daalt. Ook het overigens in klimatologisch opzicht
vrijwel begunstigde kustland van den Grooten Oceaan blijft van zulke „koude golven”
(cold waves) niet verschoond en zelfs in Californie vindt men ze dikwijls. Vooral op
de hoogvlakten ten oosten van het Rotsgebergte komt dit verschijnsel veel voor.
In Denver o. a. vond men op 15 Januari 1875, dat de thermometer in 5 minuten
20° daalde en in een uur 26,7°; op het Fort Magonnis, in Montana, daalde op een
dag in Februari 1890 de thermometer 38,3°. Snelle rijzingen der temperatuur vindt
men er eveneens.
Deze schommelingen in de temperatuur zijn voor een deel een gevolg van den bouw
des lands, dat geen parallel-bergketenen bezit, om de klimatische scheiding tusschen
noord en zuid tot stand te brengen, zoodat de polaire luchtstroomen onbelemmerden
toegang hebben. Ook openbaren diezelfde schommelingen zieh in de scherpe overgangen
van het koude tot het warme jaargetijde, en in de koude dagen, die in het
geheele gebied in Mei en Juni kunnen voorkomen. (In Europa noemt men dergelijke
koude dagen in Mei „IJsheiligeh”, naar de heiligendagen St. Pancratius, Servatius
en Bonifacius).
Die snelle overgangen en tegenstellingen in temperatuur schijnen bijzondere
ethnographische beteekenis te bezitten. Aan deze toch wordt voor een gedeelte het
onrustige, zenuwachtige toegeschreven, dat de Amerikanen kenmerkt, en waaraan
vreemdelingen, die er zieh vestigen, spoedig onderhevig zijn. Wij komen hierop
later terug.
Het zuidelijk gedeelte der Vereenigde Staten heeft een subtropisch klimaat, waar
rijst, suikerriet en katoen tot 37° voortreffelijk groeien. Ten noorden daarvan ligt