Er zijn .slechts weinige gevallen- beketvd. dat een Indiaan vrijwillig zijn medicijnzak
heeft afgestaan, en in zulke gevalten zal de grootste heldendaad hem niet licht
de achting van zijn stam teruggeven. Somtijds kan hij door lang aanhouden van
blanke mannen overgehaald woraen, hem te begraven,. maar hij beschouwt het graf
als dat van een geachten bfcedverwant, komt het zoo dikwijls mogelijk bezoeken,
zieh bij de heilige plaats nederleggende en tot den zak sprekende, alsof deze een
levend wezen was. Somtijds offert hij iets aan zijn gelief koosden zak; als hij een
rijk man is, offert hij zijn paard.
Zulk een offer wdrdt beschouwd als een openbare plechtigheid. De eigenaar van
den medicijnzak begeeft zieh aan het hoofd eener lange processie naar de prairie
en drijft zijn paard voor zieh uit, hetwelk altijd het beste moet zijn, dat hij bezit.
Het dier wordt vreemd beschilderd en gebrandmerkt en aan een langen lasso vast-
gehouden. Wanneer de processie op de bepaalde plaats aankomt, zendt de offeraar
een lang gebed op tot den Grooten Geest, den lasso latende afglijden van het dier,
dat vän dat oogenblik af aan zijn plaats inneemt onder de wilde paarden der prairie.
Zoo» het immer door den lasso gevangen wordt, wordt het dadelijk aan het brand-
Hierk herkend en weder in vrijheid gesteld.
Zulk een offer wordt zeer hoog door den stam geschat en geeft den man het
voorrecht, deze omstandigheid op zijn mantel en tent te vermelden. Een Mandan-
opperhoofd offerde op deze wijze niet minder dan zeventien paarden.
Doch om tot den medieijnman terug te keeren.
Het best kan hij waargenomen worden bij de uitoefening zijner kunst op een ziek
man. Hij draagt tot dit doel een yan de meest buitengewone kostuums, ooit door
den menschelijken geest uitgedaeht.
Geen twee medieijnmannen dragen'een zelfde kostuum, maar het is bij allen een
vereischte, dat elk artikel abnormaal zij. Catlin zag de hulp van een dezer mannen
ingeroepen bij een Zwartvoet-Indiaan, die met twee kogels door het lichaam geschoten
was. Er was niet de minste kans op zijn herstel, maar toch moest de medieijnman
ontboden worden.
Er werd een kring rondom den stervenden man geformeerd en een doorgang
opengehouden voor den man der geheimen. Binnen weinige mihuten liep een algemeen
hush-h-h door de vergadering, toen het geklingel en gerammel zijner versierselen de
nadering van den wijzen man aankondigde. Toen deze binnen den kring trad, kon
niets het wild groteske van zijn kostuum overtreffen. Bij wijze van mantel droeg hij
het vel van een gelen heer S een huitengewoon zeldzaam artikel in Noord-Amerika
en daarom op zichzelf reeds een krachtig geneesmiddel. Het vel van den kop was
tot een masker gevormd, dat de trekken van den toovenaar geheel verborg. De veilen
van verschiffende dieren hingen aan zijn kleeding te siingeren; in de eene hand hield
hij zijn tooverstaf en in de andere de toovertrom, die de arcana zijner orde bevatte.
Zijn bewegingen waren zijn voorkomen waardig. Hij trad binnen met een reeks
wilde sprongen en gillen, gepaard met het geratel en het slaan op zijn toovertrom.
Zijn patient genaderd zijnde, begon hy bij het accompagnement zijner trom rondom
hem te dansen, over hem heen te springen, hem van de eene zijde op de andere te
rollen, al het mogelijke doende, om zijn laatste oogenblikken onuitstaanbaar te maken.
Inderdaad mocht de man sterven, al was het slechts, om van zijn doctor bevrijd te
worden. Weldra stierf de ongelukkige, maar de man, in het minst niet verlegen
door het mislukken zijner pogingen, danste den kring uit, zooals hij hem was
binnengekomen, en keerde naar zijn hut terug, om zijn ambtskleeding uit te trekken
en in te pakken.
P. Kane woonde een eenigszins hiermede overeenkomend tooneel bij, waar de wijze
van manipulatie bijna dezelfde was, ofschoon de medieijnman, in plaats van zieh in
een vreemde kleeding te vermommen, juist tot het tegenovergestelde uiterste ging.
De geschiedenis wordt verhaald in ICane’s „Zwerftochten van een kunstenaar” op
de volgende wijze:
„Ongeveer te tien ure ’s avonds slenterde ik in het dorp ro n d ; een groot geraas
in een der hutten hoorende, trad ik binnen en vond een oude vrouw, een der
schoonste meisjes, die ik ooit zag, ondersteunende. Zij was geheel naakt. De beenen
kruiselings en naakt, zat in het midden van het vertrek de medieijnman, met een
houten schotel met water vdör zieh, terwijl twaalf of vijftien andere mannen rondom
de hut gezeten waren. Het doel was het meisje te genezen van een ziekte, die haar
zijde aandeed. Zoodra mijn tegenwoordigheid was opgemerkt, werd er ruimte voor
mij gemaakt, om ook te gaan zitten.
„Den bedienenden medieijnman gudste het zweet van aangezicht en handen ten-
gevolge zijner krachtige pogingen; hij nam spoedig zijn zetel onder de overigen in,
uitgeput van vermoeienis; een jonger mddicijnman nam vervolgens zijn plaats in
voor de kom en dicht naast de patiente. Zijn kleed afwerpende, begon hij te zingen
en op de hevigste wijze te gesticuleeren, terwijl de anderen de maat Melden door
met kleine stokjes op holle houten kommen en trommen te slaan, onder voertdurend
gezang. Na zieh ongeveer een half uur op deze wijze ingespannen te hebhen, totdat
het zweet hem in stralen längs het lichaam liep, sprong hij plotseling op de jonge
vrouw toe, zette zijn tanden in haar zijde en schudde haar eenige minuten, terwijl
de patiente de hevigste pijnen scheen te lijden. Hij liet daarop los en riep uit, dat
hij het had, tezelfder tijd de handen aan zijn mond brengende, waarna hij ze in het
water dompelde onder voorgeven, de ziekte, die hij te voorschijn had gehaald, met
groote moeite onder water te houden, omdat zij er anders uit zou springen en naar
haar slaehtoffer terugkeeren.
„Eindelijk haar overmeesterd hebbende, wendde hij zieh zegevierend tot mij en
hield iets tusschen vinger en duim van elke hand, hetwelk een stuk kraakbeen scheen
te zijn, waarop een der Indianen zijn mes sleep en het in tweeen sneed, in elke
hand een stuk latende. Een van de stukken wierp hij in het water, het andere in
het vuur, een en ander met begeleiding van een duivelsch geraas, hetwelk alleen
een medieijnman kan makeri. Daarna stond hij, zeer met zichzelf ingenomen, op,
ofschoon het mij toescheen, dat de arme lijderes alles behalve verlieht was door de
ruwe behandeling, die zij ondergaan had.”
* * *
De Indiaan vraagt bij al zijn handelingen de hulp van de hoogere machten, en
elke onderueming vangt hij aan met godsdienstige verrichtingen. Vooral de Osagen
moeten streng zijn in hun godsvereering en luid recitatief bidden zij elken morgen
een uur lang bij het aanbreken van den dag, dikwijls ook des avonds: „Wohkonda
(vader des levens) erbarm u over mij, ik ben arm l” Voor zij op de jacht gaan, als
zij een bloedverwant verliezen of een ongeluksboodschap krijgen, wrijven zij hoofd
en aangezicht met aarde in, welke zij niet weer afwasschen dan wanneer zij meenen,
de gunst der goden te hebhen verkregen. De Dacota’s bidden slechts kort: „geesten
der dooden, zijt mij genadig!”
De offers, welke de Indianen hun goden brachten, waren van verschiffenden aard.
Het schijnt hierbij een heerschende voorstelling geweest te zijn, dat de goden deze
offergaven noodig hadden, of "er van genoten. Dit zagen wij bij de beschrijving van
het rooken (zie pag. 98). Yolgens Garcilasso zou in Florida het eerstgeboren kind
aan de zon geofferd geworden zijn, en ook in Virginie moet iets dergelijks geschied
zijn, terwijl door de ouders op altaarsteenen bloed van dieren, tabak enz. geofferd
werden. In vele streken des lands slachtte men knapen om te offeren; eenigen der
tot offer bestemde knapen werden gespaard en dezen traden dan in den priesterkring.
Ook in Nieuw-Engeland schijnt men in de oudheid hinderen geofferd te hebben;
van de Sioux is een voorbeeld daarvan uit de vorige eeuw bekend. Het doel
hiermede was meestal, zieh krijgsgeluk te verzekeren. De Pani’s daarentegen brachten
jaarlijks in de lente een bijzonder door hen vereerde groote ster, Venus, een men-
schenoffer, om een goeden oogst te verkrijgen. De gevangene, die hiervoor uitgekozen
was, werd vooraf goed gevoed en verzorgd en omtrent zijn lot in ’t onzekere
gelaten. Het slaehtoffer werd op een houtmijt gebonden en met pijlen doorschoten,
doch vodr het stierf, werd hem een stuk vleesch uit het lichaam gesneden, en met
het bloed, dat er uit vloeide, besproeide men het jonge koren.
Van de dierenoffers werd dat van den witten hond het hoogst gesteld, ongetwijfeld
wijl de hond door affe tijden heen het meest waardevolle dier was, dat de Indianen
bezaten.
Een aanzienlijk gedeelte van den cultus maakten de dansen en optoehten uit, welke