32 ESKIMO’S IN ALASKA. VERSIERING. BADHUIZEN.
land is betrekkelijk rijk aan bosch; de talrijke kleine rivieren, welke het doorsnijden,
bieden overvloed van viseh, en de omringende zee bezit tal van zeedieren van allerlei
aard, bovenal walrussen, witte -walvisschen, zeehonden en zeevogels. Door dit
alles zijn de levensvoorwaarden der Alaska-Eskimo’s günstiger dan die van de
Groenlanders, en dit openbaart zieh in hun geheele zijn. Onder de kuststammen
munten bovenal de bewoners der Kotzebuesond en van het Kaviak-sehiereiland tot
den mond der Jukon uit door intelligentie en dapperheid; dikwijls steken zij over
naar Azie en naar het zuiden van Alaska.
De kleeding dezer Eskimo’s bestaat meestal uit huiden van tamme rendieren,
welke zij door hun handel met Siberie verkrijgen. De vrouwen dragen, evenals de
Athapasken, een Indianenstam in het binnenland, broeken van strooken zeehondenleer,
waarop een of twee rijen rendiertanden zijn vastgehecht, de jachtbuit van den
echtgenoot of den vereerder. Dikwijls dragen zij een snoer van blauwe glazen kralen
in den neus, die zelfs den mond bijna bedekken, terwijl zij in de ooren fraai bewerkte
oorringen uit walrustanden hebben hangen. Van den eenen oorring tot den anderen
hangt een kralensnoer, die achter onder het haar is verborgen. Bij de intrede der
huwbaarheid wordt de kin met een blauwe verf getatoueerd.
Eigenaardig is de lippenversiering bij de Alaska-Eskimo’s. De jonge meisjes
doorboren op drie plaatsen de onderlip, en wel in het midden, rechts en links. In
deze kleine openingen worden uit been vervaardigde spijkers zoo geplaatst, dat de
kop tegen het tandvleesch slaat. De beide uiterste spijkers zijn gewoonlijk gekromd,
de middelste is recht. Men laat die spijkers eenige millimeter naar buiten uitsteken
en hangt daaraan eenige snoeren kralen, die tot de kin reiken.
De mannen aan de kust dragen meest rendierjakken en broeken uit zeehondenvel,
terwijl zij, die in het binnenland of aan de groote rivieren wonen, hun kleeding uit
veilen van muskusratten of eekhoorntjes vervaardigen. Rondom de kap over het hbofd
wordt aan den rand een strook wolfsvel of het vel van een veelvraat aangebracht.
Verder dragen zij een gordel uit de beenhuid -van een veelvraat met klau wen er
aan; den staart van het dier bevestigen zij achteraan den gordel. De laarzen bestaan
aan de kust uit zeehondenvel, in het binnenland aan de rivieren uit de huid van
den zalm. Mannen en vrouwen dragen, vooral in den winter, uit gras gevlochten
kousen. Dit werk is voortreffelijk; de zuidelijke Eskimo’s- en öok die der Aleuten
verstaan zeer göed de kunst, -om stroo en gras tot korven te vlechten. Bij vochtig
weer dragen mannen en vrouwen een regenkleed, over den pels, dat uit darmen van
dieren of vischhuid vervaardigd is.
Ook de mannen doorboren de onderlippen, en wel onder: de mondhoeken. Doch de
lippen-pinnen, soms van steen en so ms van been, verschillen zeer. Aan de kust
tusschen de Jukon en de Kuskokwim en op het Nunivak-eiland heeft de lippenpin
den vorm van een vischstaart. Deze versiering wordt bovenal gedragen dooi de
waljagers en moet de begeerte naar spek uitdrukken.
Algemeen is de meening verbreid, dat de Eskimo’s het. vuilste volle der aarde zijn.
Dat is niet het geval, zegt Jacobsen, aan wien wij hier veel ontleenen. Dat hun
kleederen niet gewasschen kunnen worden, spreekt vanzelf, en wijl de stof kostbaar
is, moeten zij de kleederen zoolang mogelijk gebruiken. Toch dragen zij wel zorg
voor het lichaam. De Eskimo heeft zelfs een gereedschapje, om het ongedierte te
dooden. Voelt hij iets op zijn huid, dan trekt hij den pels uit, legt hem op een
plank, en drukt en wrijft net zoo lang met zijn voorwerp op de verdachte piek, tot
hij doel meent te hebben getroffen. Opmerkelijk is het, dat de Eskimo’s in. Alaska
dampbaden hebben, die al van ouden tijd dagteekenen. In elk grooter dorp vindt
men een of meer feesthuizen, zoogenaamde „Kassigits”, gebouwen, die nu eens bij
feesten, dan weer bij vergaderingen, dan weer als woonhuis voor reizenden en
eindelijk als. badhuizen gebruikt worden. JDe Kassigit is veel hooger dan de gewone
woonhuizen, en ook de bouwstijl is een andere. De houten vöetbodem ligt 1 a 1K
meter boven een uitholling in de aarde; een onderaardsche gang voert van buiten
naar binnen, en van dien kelder stijgt men in tot het eigenlijke gebouw. In het
ronde dak- van het huis is een Vierkante opening als venster, met doprschij-
nende darmen afgesloten. Längs de kanten vindt men galerijen, waar bij feesten de
toeschouwers plaats nemen en waar vreemdelingen des nachts slapen. Als de jüskimo
GEZELLIGHEID. ROOKEN. GEESTELIJK LEVEN. WINTERWONING. 33
een bad neemt, wordt het venster gesloten en een gedeelte van den planken vloer
verwijderd, waarna een groot vuur wordt aangelegd. Door de hitte wordt het lichaam
van den Eskimo aan het zweeten gebracht en daarbij met sneeuw afgewreven.
De Eskimo’s zijn een der gezelligste volken der aarde. Steeds in een goed humeur,
wordt er elken avond in een of andere hut gezongen en op de muziek van een
tamboerijnachtige trommel gedanst. Elke gelegenheid, om feest te vieren, wordt gretig
aangegrepen; daarbij wordt veel gezongen en gegeten. In traan gekookte bessen
vormen een delicatesse.
Nevens eten en zingen is het rooken van tabak bij de Eskimo’s een hartstocht.
De pijpen zijn van steen gemaakt of van metaal en komen overeen met die der
volken van Noord-Siberie.
De Eskimo’s houden ouden van dagen in eere en onderscheiden zieh in dit opzicht
günstig van de Tschuktschen. Als een Eskimo overleden is, geeft ongeveer een jaar
na het sterven de zoon een feest, waarbij degene, die dat ja a r voor het graf heeft
zorg gedragen, beloond wordt. Vrienden en bekenden, tot dat feest genoodigd, geven
hierbij geschenken.
Het geestelijk leven der Eskimo’s is met een mengsel van allerlei bijgeloof vervuld,
en Sjamanen of tooverpriesters vervullen ook hier een rol. Voor een pasgeboren kind
wordt door een Sjamaan een houten afgodsbeeld gesneden, dat in huis in een daarvoor
gemaakten zeehondenrok bewaard wordt met andere amuletten. Op verschallende
plaatsen dragen kinderen en volwassenen amuletten van nephriet en andere steenen.
Het is bijna overal een gewoonte, om aan de afgestorvenen, hetzij man of vrouw,
de gereedschappen, die zij bij hun leven gebruikten, in het graf mede te geven.
Dit gebruik wijst op een geloof aan het voortbestaan van het lichaam na den dood.
Terwijl de oostelijke Eskimo’s hun dooden begraven in de sneeuw of den bodem,
worden bij de Jukon en Kuskokwim de overledenen in houten kisten gelegd, die op
vier palen ongeveer 4 voet boven den grond staan. Om ze tegen roofdieren te
beschütten, worden er dikwijls dubbele kisten gebruikt. Op de lust worden gebeur-
tenissen uit het leven van den overledene voorgesteld. Voor degenen, die op het
water of op de jachtreizen verongelukken, wordt een eenvoudig herinneringsteeken
opgericht, hetzij uit drijfhout of iets anders.
De Eskimo leeft ook in Alaska öf het geheele jaar öf een groot gedeelte des jaars
in zijn winterhuis. In streken, waar voldoende drijfhout aan de kust aanspoelt of
waar boomen groeien, is het huis meestal ruim gebouwd en dient het tot verblijf-
plaats van vier ä vijf familien. De bouw is kegelvormig en de wanden zijn van
buiten met een laag zoden bedekt van ongeveer een voet dik. Een 3 ä 5 meter
lange gang, gedeeltelijk onder den grond en eveneens met zoden bedekt, zoo laag,
dat men er bijna door moet kruipen, voert naar het binnenste der woning. De
kleine deuropening is met een dierenvel behängen. Op het Kaviak-schiereiland daalt
men längs een trap door een opening in het dak in den gang. af. De gang is in den
winter de liefste verblijfplaats der honden, zoodat men des avonds er bijna niet
door kan komen. Het huis wordt, al naar de grootte, met vier ä zes traanlampen,
op palen staande, verlieht. Aan drie wanden van het huis vindt men de slaap-
plaatsen, gelijkvloers met den bodem, met stroomatten en stroo belegd. De onderlagen
en dekens uit rendiervel worden overdag opgerold en dienen dan tot zitplaats.
Het daglicht dringt door een opening van ± 1 M2. grootte midden in het dak,
met zeehondendarm afgesloten, naar binnen. Voor het donker is, wordt er een
vuur aangestoken, waarboven de maaltijd van visch of vleesch wordt bereid. In
streken, waar geen hout is, zooals in de toendra’s, wordt het vleesch en het overige
voedsel geheel rauw gegeten. Het drinkwater wordt verkregen door de sneeuw te
smelten.
Bij de jachten der Eskimo’s op het ijs en ook bij de middelste .Eskimo’s vindt
men winterhutten, geheel uit sneeuw en ijs gebouwd, „kristallen paleizen voor
arktische feeen,” zooals Bancroft zegt. Deze winterhutten, „igloo”, of „igolo”, worden
gewelfvormig gebouwd uit materiaal van ijs en sneeuw. De vaste sneeuw wordt in
blokken gesneden, overeenkomende met zandsteenblokken, en deze worden tot een
gewelf in elkander gevoegd en verder met losse sneeuw overdekt. Op die wijze
verkrijgt men een gewelf uit sneeuwsteenen. Deze wijze van bouwen hebben de
AMERIKA 3