320 ELDORADO. TOCHTEN DER NEDERLANDERS NAAR GUYANA.
naam te danken heeft aan het'verhaal van een Indiaansch vorst, die zijn lichaam
met stofgoud bestrooide. Van een persoon ging de naam op een land of een stad
over, en toen men dat land niet in de Andes vond, werd de fabel meer oosteliik
naar Guyana verplaatst. Het sprookje van het goudland werd in de 16e eeuw alge-
meen geloofd, en toen Sir Walter Raleigh, (zie pag. 1,71) in 1592 als admiraal eener
Engelsche vloot in West-Indie verscheen, om de Spanjaarden aldaar te bestoken,
vernam hij zooveel van de wonderbare sage, dat hij geheel overtuigd werd van haar
werkelijkheid. Raleigh rustte zelfs op eigen kosten een vloot uit van drie schepen
om dat goudland te veroveren, in 1595, doch zijn droom werd niet vervuld.
De Niederländers zöchten in dien tijd op alle zeeen, om er rijkdommen te vinden.
Ook West-Indie en Guyana.werden het doel van hun handelstochten. De grootste
stoot tot het uitrusten van zulke expedities naar Amerika werd gegeven door Willem
Usselinx, een Antwerpensch koopmän, die naar de noordelijke provincien was uitge-
weken. Hij had in zijn jeugd eenige jaren in Portugal en Spanje doorgebracht en
daar den handel op Amerika leeren kennen. Zijn vriend Balthasar de Moucheron
gaf het eerst gehoor aan de raadgevingen van Usselinx en zoo gingen van Middelburg
de ondernemingen op IVest-Indie uit, welk voorbeeld in andere steden van ons land
gevolgd werd. Zoo ontstond er een levendig verkeer van Nederlanders op de kust
van Guyana. :■ ■ '. - '
Wij mögen de geschiedenis dier handelsondernemingen en der inbezitneming niet
m bijzonderheden volgen. Slechts enkele hoofdfeiten.
Aanvankelijk bestanden de aanrakingen der eerste Nederlanders met de Indianen
van Guyana uitsluitend in het drijven van handel in de producten, die laatstge-
noemden uit het binnenland aanbrachten, als hout, tabak, roucou of orianeverf,
indigo, harsen en balsems, waarvoor zij Europeesche artikelen in ruil kregen. Die
handel gaf weldra aanleiding. tot vaste vestiging. De Nederlanders deden er in het
begin der 17e eeuw de kolonie Essequebo (thans Engelsche bezitting) verrijzen, en
de Engelschen waren de eerste stichters der kolonie Suriname. Gedurende den
tweeden Engelschen oorlog verscheen Abraham Crynsen echter met drie Zeeuwsche
schepen op de rivier van Suriname, veroverde de kolonie, en gaf het fort Paramaribo
den naam van Zeelandia. Bij den vrede van Breda (1667) bleef Suriname het
eigendom der Staten van Zeeland, die de bezittingen weer afstonden aan de W e st-'
Indische Companie. Deze verkocht vervolgens Vs aan Amsterdam,!-/2 aan Cornelis
Aersen, heer van Sommelsdijk, die zieh als gouverneur naar Suriname begaf en
den grondslag legde voor de toekomst der kolonie. Doch zijn aandeel werd in 1770
verkocht aan Amsterdam.
Na een tusschentijd gedurende de Fransche overheersching kwam Suriname in
1816 weder voor goed aan Nederland en bleef sedert dien tijd een Nederlandsche
bezitting. De kolonien Essequebo, Demerary en Berbice werden echter in 1781 het
eerst door Engeland genomen en gingen later voor goed aan Britannie over, om aldus
Britsch-Guyana te vormen.
Cayenne werd in 1626 door een kolonie uit Rouaan gesticht. De Franschen verbeten
echter deze volkplanting in 1654, doordien de Engelschen er zieh meestervan
maakten, om ze evenwel in 1664 weer te ontruimen. In 1676 namen de Holländers
haar in bezit, maar werden een jaar later door de Franschen weer verdrongen en
sedert zorgden de Franschen beter voor hun kolonie. Wel viel dit gedeelte van
1809—1814 weder in handen der Engelschen, maar daarna kwam het gebied weder
aan Frankrijk en bleef sedert een Fransche kolonie.
* * *
Guyana, hoewel door Blanken veel bezocht voor den handel, is toch nooit recht
een kolonisatiegebied geworden. Wel hebben er zieh Blanken gevestigd, maar het
was steeds een klein aantal, dat hier verblijf hield.
Het was de Engelsche Lord Willoughby Parham, die in 1650 het eerst aan de
rivier de Suriname een volkplanting stichtte, welke in 1654 350 Europeesche
inwoners telde.
De komst der uit Spanje en Italie afkomstige Joodsche familien, die zieh in
Brazilie hadden neergezet en vandaar verdreven werden, en aan wie Graaf Parham
IMMIGRATIE IN SURINAME. KOLONISATIE. 321
dezelfde vöorrechten toekende, welke zij eerst in Brazilie (later in Cayenne) onder
de West-Indische Compagnie hadden genoten, verhoogde den bloei der kolonie, zoodat,
toen in 1667 Abraham Crijnsen Suriname veroverde, het aantal der uitwijkende
Engelschen en Joden, allen planters, die zieh elders, vooral op Jamaica, vestigden,
niet minder dan 1200 bedroeg. Toen Suriname in Juli 1667 aan Nederland werd
afgestaan, duurde het geruimen tijd, vooj de vroegere Staat van bevolking weer
werd bereikt.
Onder Aerssen van Sommelsdijk (1683—1688) werd een nieuwe kolonisatie aange-
vangen. Door hem aangemoedigd, vestigden zieh hier honderden Fransche uitge-
wekenen, waaronder vele handwerkslieden en landbouwers. Sommelsdijk stond hun
gronden af en weldra kwamen zij zoozeer tot welvaart, dat eerst in 1686 en nog
lang daarna vele- anderen hun voorbeeld volgden. De meesten hunner verkregen
rijkdom, en de namen van vele plantages herinneren nog altijd aan de voormalige
Fransche eigenaren.
Een groep van Labadisten uit Friesland vestigde zieh hier eveneens in een
afzonderlijke kolonie Providence, drie dagreizen van de hoofdstad, doch deze ging na
een kort tijdperk van bloei te gronde.
Toch bleef de Blanke bevolking der kolonie schaarsch, ondanks alle middelen, door
de West-Indische Compagnie ter vermeerdering daarvan aangewend, en de, plannen,
hiervoor ontworpen. Zoo bestond de bevolking van Suriname omstreeks het midden
der vorige eeuw, behalve uit Indianen, uit eenige honderdtallen Europeanen en Joden.
Deze laatste naam was een offlcieele aanduiding van de Israelieten. De Europeanen,
voor zöover zij geen ambtelijke betrekking bekleedden of handel dreven, leefdeh op
plantages in het binnenland verspreid; de Joden hadden hun vestigingsplaats op of
nabij de z.g. Joden-Savanne, aan den bovenloop der Suriname, ruim een dagreis
van Paramaribo. Proeven van immigratie met Paltzers en Zwitsers mislukten deerlijk.
Eveneens ging het in deze eeuw met de proeven, om in Suriname kolonies van
Blanken te -vestigen. „De kolonisatieplannen, waaraan het midden dezer eeuw zoo
rijk was, gebaseerd op of gesteund door de hulp’van den Staat, leverden geen enkel
positief resultaat op,” zegt Pyttersen in zijn belangrijk overzicht der Europeesche
kolonisatie in Suriname. En deze schrijver- meent, dat alleen door bevordering van
individueele kolonisatie aan Suriname een krachtige, energieke bevolking van
landbouwers kan geschonken worden.
De heer Wesenhagen, een kenner van het land, verklaart zieh tegen landbouwers-
kolonisatie op groote schaal. Doch eenigszins anders is het volgens hem gesteld met
kleine of sporadische kolonisatie van kleine kapitalisten. tot cultuur van neven-
producten en in het klein stapelproducten. Zij kan, volgens schrijver, op tweeerlei
wij ze tot haar recht komen: vooreerst door het aanleggen van een op eigen krachten
steunende en zieh zelf ontwikkelende volkplanting van Europeanen in de tropen.
Doch wenschelijker acht hij het, dat - landbouwers met eenig kapitaal, niet als
veldarbeiders, maar als grootere en kleinere huurders, als kleine grondeigenaren, die
zieh tot den tropischen landbouw aangetrokken gevoelen, in Suriname zieh gaan
vestigen. Aan zulke Europeanen heeft Suriname behoefte.
De sporadische nederzetting van grootere of kleinere landbouwkolonisten zal de
kolonie Suriname ten goede komen.
3|C 'Jfi
Op Januari 1898 bedroeg de bevolking 64,400, w. o. 5919 immigranten uit Britseh-
Indie en 1509 uit Java, behalve de Bosch-Negers en Indianen, wier aantal sreschat
wordt op 6000.
| Hiervan waren gevestigd te Paramaribo 30,560, New-Nickerie 987, Totness 614 en
Albina 236.
De nationaliteit der bewoners van Suriname verschilt veel, zeiden wij. Dat de
Nederlanders de tegenwoordige meesters des lands zijn, bemerkt men reeds hieraan,
dat onder de ambtenaren de hoogst geplaatste tot deze natie behooren, en dat men
ook op de weinige, nog bebouwd wordende plantages nu en dan Nederlanders als
directeurs- of plan'tageopzichters aantreft. Doch regelmatige kolonisatie van Nederlanders
heeft er niet plaats.