Absoluut juist zijn deze cijfers geenszins, daar zij in het binnenland op schatting
berusten. Daarom kan men deze cijfers ook niet zonder voorbehoud met die van
vorige jaren vergehjken, om hieruit een toeneming der Indianen af te leiden, zooals
soms geschiedt. Evenwel sohijnt te blijken, dat men het uitsterven der Indianen
evenmin mag aannemen. Meer en meer verkrijgen de Indianen hier vaste woon-
plaatsen, zooals wij op pag. 120 reeds aantoonden.
De Negerbcvolking van Britsch Noord-Amerika is onbelangrijk, ook zelfs in vergehjking
met de noordelijke staten der Unie. Hun aantal bedraagt ongeveer 22000
j . P , ^er tota^e bevolking. Eerst in de laatste tientallen van jaren zijn
de JNegers hier doorgedrongen.
Het Chineesche element is misschien niet zoo sterk vertegenwoordigd; met den
aanleg van den Canadeeschen Pacific spoorweg evenwel zijn de Chineezen in aantal
toegenomen. Doch met juistheid is hun aantal niet bekend.
* *
De gesehiedenis der verhouding tusschen Blanken en inboorlingen in Canada geeffc
e egenwoordige verschillen in opvatting tusschen het Germaansche en Romaansche
ras, waarop wij reeds wezen, duidelijk aan. Men bemerkt ook een kenmerkend
contrast m de behandeling der Indianen door de Blanken ten noorden en ten zuiden
van den 49sten breedtegraad.
Wat Canada betreff, was het een voordeel, dat de Fransohen de Engelschen zijn
voorgegaan in de kolonisatie en bezetting des lands. Hoewel ook de gesehiedenis
der Franschen m Canada op misstappen en onbillijkheden in de behandeling der
inboorlingen wijst, zooals o. a. Champlain’s kortzichtig verbond met de Huronen
tegen den bond der Irokezen, een Staatkunde, waarvoor de kolonisten zwaar moesten
boeten, was toch over ’t geheel de verhouding der Fransehen tot de Indianen van
dien aard, dat dezen zieh met het binnendringen der Franschen verzoenden en hen
zelfs welkom heetten. De Franschen sloten zieh nader bij de inboorlingen aan,
vermengden zieh zelfs met hen, zooals wÿ zeiden, en maakten weinig ophef van de
mbezitneming des lands, want zij bepaalden de bezitting tot zulke enge grenzen,
dat zij elken argwaan ontwapenden. Daarenboven brachten de „coureurs des bois”
de Franschen in nadere handelsbetrekking tot de inboorlingen.
Toen Canada na 1760 in handen van Engeland overging, kwamen de inboorlingen
daardoor tot onrust en ontevredenheid. Negen tienden der oostelijke Indianen waren
op de hand van de Franschen en hadden nog hoop, dat Frankrijk weer tot de heer-
schappij zou komen, als „de groote Koning van dat rijk uit zijn slaap ontwaakte,”
zooals zij zieh dat voorstelden. Er volgde een hevige strijd, die twee jaren duurde
en eindigde door het beleidvol optreden van Sir William Johnson, den afgod der
Irokezen. Deze merkwaardige man wist door een bijeenkomst der Indianen aan de
Niagara een vredesverdrag voor te bereiden en den handel der Indianen met het
meuwe gouvernement vervolgens te regelen. Dit optreden had goede gevolgen voor
de verhoudingen der Indianen met de Britten in de toekomst.
Langzamerhand werd aldus de betrekking tusschen de Britten en de Indianen
beter, en de Indianen stonden hen in menigen strijd dapper bij. In deze eeuw was
het steeds de politiek der regeering, de Indianen in de oostelijke gewesten meer
en meer over het land te verstrooien, hen niet in groote troepen te laten vereenigen,
maar^ versnipperd over het larid, geïsoleerd door de nederzettingen der Blanke
kolonisten, in hun massale kracht te breken.
In de landen der Hudsonsbaai-Compagnie was de betrekking tusschen Blanken en
Indianen voorbereid door deze maatschappij. Toen in 1869 de Canadeesche regeering
in plaats van de Compagnie kwam, waren de Mestiezen daarmede aanvankelijk niet
tevreden. Er volgde zelfs een opstand van de Indianen, die evenwel spoedig
bedwongen werd, en sedert werd het stelsel gevolgd, verdragen met de Indianen-
stammen te sluiten. Daar de Indianen in het binnenland feitelijk niet bemerkten,
dat het voortdringen van den Blanken man hen sehaadde, daar de eigenlijke en
meest geliefde jaehtvelden meest behouden bleven, lieten de Indianen zieh des te
gemakkelijker tot het sluiten van dergelijke verdragen brengen.
Het sluiten van verdragen met de inboorlingen, vooral die van het westen, is een
belangrijke bladzijde uit de gesehiedenis der Indianen-betrekkingen in Canada. Het
eerste verdrag, dat werkelijk met de Indianen ten westen der Groote Meren gesloten
werd, dagteekent van 1817, doch droeg meer een particulier dan een staatkundig
karakter. Het was Graaf Selkirk, die van de Hudsonsbaai-Compagnie een groote
landstreek kocht, om er een nederzetting te vestigen, welke later de provincie
Manitoba vormde. De Graaf achtte het raadzaam, zieh de medewerking der
inboorlingen te verzekeren, en wist een verdrag met hen tot stand te brengen,
waarbij zij van hun aanspraken op de Canadeesche gedeelten en op gedeelten der
Vereenigde Staten afstand deden. Van dat lichtzinnig over ’t hoofd zien der
geographische grenzen had de Graaf echter weinig voordeelen.
Sedert 1870 heeft de regeering van Canada met haar Indiaansche onderdanen
zeven belangrijke yerdragen gesloten, zoodat er thans over het groote gebied
in het binnenland zoo goed als geen Indianen-stammen meer gevonden worden,
die met de regeering niet in vriendschappelijke betrekking staan. In de meeste
gevallen waren de Indianen evenzeer op die verdragen gesteld als de regeering
van Canada. Hét voortdringen der Blanken maakte hen eenigszins ongerust en zij
lieten eerst dan landmeters en pioniers toe, als hun eigen rechten door verdragen
verzekerd waren.
Niet alleen had de regeering van Canada rekening te houden met de Indianen uit
haar eigen gebied, maar van tijd tot tijd kwamen er ook nog groepen over de
zuidelijke grenzen. Tegen deze ongenoode gasten moest soms met kracht worden
opgetreden. Zoo o. a. tegenover de Sioux in 1877, die evenwel tot terugkeer
gebracht werden.
Hoe is tegenwoordig de verhouding tusschen de regeering en de Indianen? Wij
hebben hierop reeds gewezen op pag. 120. De jacht en de vischvangst zijn voor de
meeste Indianen niet meer het hoofdbedrijf, zooals vroeger. Irokezen, Algonkin’s en
Kenai’s wonen in reservations, waar zij onder toezicht van regeerings-ambtenaren
staan en door de regeering gesteund worden.
Het meest oorspronkelijk zijn nog de Bella-Coola-Indianenen en andere der
noordwest-Indianen in Britsch-Columbia. De Europeanen kennen deze gewesten nog
pas een eeuw, en lang leefden zij nog geïsoleerd. Met de opening van den voltooiden
Canada-Pacific spoorweg voor een tiental jaren is echter ook dit land geopend voor
het verkeer en breekt er een nieuw tijdperk voor Britsch-Columbia aan. Ook hier
zal het zelfstandige en karakteristieke bij de noordwest-Indianen door de aanraking
met andere rassen weldra verdwijnen. Zelfs is de oorspronkelijke kleeding bij deze
Indianen niet meer te vinden. Een wollen deken, „Blanket” genoemd, is hun
hoofdkleeding en dient tot waarde-eenheid in het ruilverkeer.
De halfbloed-Indianen (Half-breeds) zijn meestal van Fransch-Indiaansche afkomst,
gelijk wij zeiden. Zij zijn, evenals hun vaders, meestal Katholiek. Katholieke zende-
lingen hebben ijverig onder hen gewerkt. Hun aantal is vrij aanzienlijk en wordt
geschat op + 20,000. Daar de halfbloeds zieh van het ras der moeder afscheiden,
vormen zij als het ware een ras op zichzelf. In hun uiterlijk zien zij er verloopen
uit; zij hebben iets zigeunerachtigs met hun geelbruine gelaatskleur. Hoofdzakelijk
houden zij zieh met de jacht bezig, met het drijven van vee, transportwaren, enz.
Zij bezitten eigen paarden en karren, waarmede zij door het land trekken. Zij
hebben echter geen al te besten naam ; zij worden als paardendieven gebrandmerkt
en kennen ook in andere opzichten het „mijn en dijn” niet altijd. Toch is hun
naam slechter dan de daad en maakt hun onaangenaam uiterlijk een siechten indruk.
Vroeger werden zij zelfs om hun eerlijkheid geroemd. Waar steden ontstaan, vestigen
zieh de „Half-breeds” dikwijls als arbeiders, doch blijven in hun tenten wonen.
Enkele halfbloeds hebben zieh echter tot meer aanzien weten te verheffen.
* * *
De volgende tabel geeft een overzicht van de toeneming der bevolking, waarbij de
Blanken alleen gerekend worden. De oudere cijfers zijn evenwel geenszins absoluut
nauwkeurig. In 1800 werd de bevolking gerekend op 240,000. Daarna nam zij toe
als de tabel op de volgende pagina aangeeft.