HARPOENEN EN SPEREN. PIJLEN EN BOGEN.
zij een schots uit, niet te groot om in beweging te worden gebracht, en toch groot
genoeg, om verscheidene mannen te kunnen
dragen. Nu brengen zij huu kano’s op deze
schots, boren gaten in het ijs en maken hun
harpoenlijnen in deze gaten vast. Zij roeien dan
zaehtjes het geheele stulc ijs met mannen, kano’s
en alles naar de plaats, waar de slaperige dieren
liggen, die niet het minste kwaad vermoeden
van een stuk voorbijdrijvend ijs.
Na hun lceuze gedaan te hebben, teilen de
jagers twee man voor elken walrus, waarna op
een gegeven teeken al de harpoenen geslingerd
worden. De geheele kudde laat zieh onmiddellijk
in zee vallen, terwijl de gewonde dieren door
de harpoenlijnen aan de schots vastzitten. De
jagers laten hen hun vracht zoolang rondsleepen,
tot zij uitgeput zijn, maken dan hun kano’s vlot
en dooden de dieren met hun speren. Zoodra
de ■ walrus dood is, stoppen de jagers de wond-
openingen dicht met kleine, ivoren pennetjes,
teneinde het bloed te betvaren, dat door de
Eskimo’s op zulk een hoogen prijs wordt gesteld.
De lijn wordt vervaardigd uit de hnid der
grootste zeehonden.
Wanneer nu het dier gedood is, worden om
het geheele lichaam evenwijdig loopende insnij-
dingen gemaakt, zes of zeven centimeter van
elkaar. Het di,er wordt op deze wijze in breede
strooken van zijn huid ontdaan en deze later tot
riemen gesneden.
Een andere soort van speer of harpoen geeft ons
de.tweede figuur op blz. 21 te aanschouwen. De
schacht van deze speer is van hout vervaardigd,
maar de punt en de van weerhaken voorziene uit-
steeksels zijn van ivopr. Deze speer wordt hoofd-
zakelijk gebezigd, om visch te vangen, en door
middel van een werpstok geslingerd, bijna op
dezelfde wijze als de speren der Australiers. De
werpstok is naast de speer afgebeeld. Hij is van
hout, plat, en heeft aan het eene einde een gat,
waarin het ondereind der speer wordt ; gestoken.
Dit is over het geheel eeri veel lichter wapen
dan dat, hetwelk wij zooeven beschreven hebben.
Ook bogen en pijlen worden door de Eskimo’s
gebruikt. De eerste worden van hoorn, been of
hout gemaakt en meestal saamgesteld uit ver-
schillende stukken, stevig aan elkaar gebonden.
Evenals bij de bogen der Noord-Amerikaansche
stammen, bestaat de grootste sterkte niet zoozeer
in de materialen van den boog, als wel in een
groot aantal peessnoeren, die längs het lichaam
van den boog loopen. Er zijn vaak honderd of
meer dezer pezen; die strak genoeg aangebracht
worden, om den boog een kleine kromming te
geven. De vorm van den boog is vrij zonderling,
zooals op bijgaande afbeelding te zien is. Al is
BOOG EN PIJLEN.
het wapen zoo sterk, toch wordt het' zelden op grooter afstand dan twaalf, of op zijn
meest twintig passen gebruikt. De lengte van den boog bedraagt gemiddeld 3 voet 6 duim.
GEBRUIK VAN BOOG EN PUL. RENDIFRJACHT,
De pijlen zijn zeer verschillend. Sommige hebben houten schachten en beenen
punten, maar de schachten van de beste soorten zijn half been en half hout en de
punten van een klein stukje ijzer voorzien. De pijlen worden in een pijlkoker en
de boog in een scheede bewaard. Deze pijlkoker en boogscheede worden gewoonlijk
van zeehondenvel vervaardigd, daar dit ondoordringbaar voor vochtigheid is, ofschoon
zij ook meermalen van andere stoffen gemaakt worden. Wanneer de Eskimo schiet,
houdt hij zijn boog horizontaal. Het snoer van den boog wordt van een vijftien- of
twintigtal peessnoeren vervaardigd* die los gedraaid, maar niet tot een köord
gemaakt zijn.
De boog en pijlen worden
hoofdzakelijk gebruikt
bij de vangst van het
rendier en het schieten
van konijnen, vogels en
ander klein wild. Bij de
rendierenjacht gaan de
Eskimo’s zeer vernuftig
te werk. Wanneer de
jager eenige rendieren op
den vlakken grond ziet
grazen, neemt hij zijn
boog en pijlen, trekt zijn
kap over het hoofd en
kruipt zoo dicht als hij
kan bij de piek, waar de
rendieren rüsten. Hier
begint hij het geluid na
te bootsen, waarmede de
Tendieren elkander roepen,
en lokt dus de dieren
binnen den körten afstand,
waarop een Eskimo-boög-
schutter schiet.
Zelfs' al maakt hij geen
geluid, behoeft hij slechts
geduldig op den grond te
gaan liggen, om zeker te
zijn, dat vroeger of later
de rendieren naar hem
zullen komen kijken. Deze
dieren zijn zeer nieuws-
gierig; als zij eenig vreemd
voorwerp zien, kunnen zij
zieh niet weerhouden, hun
nieuwsgierigheid te vol-
doen en het te onderzoe-
ken. Als het voorwerp p o l s -b e s c h e k m e b e n h a k e n .
hunner nieuwsgierigheid
zieh niet beweegt, naderen zij, er al kleiner en kleiner kringen omheen beschrijvende,
springende en den kop schuddende, totdat zij eindelijk nog maar een paar meter van
onbewegelijken jager af zijn en als slachtoffer vallen van den piil, dien liij reeds
°P zbn .hoog gereed hield. J
Somtijds brengen de rendieren-jagers een aardige list in praktijk. Twee hunner
v a ifT tn^ st et ren(her en laten zieh met opzet goed bezien. Wanneer de aandacht
„ . . r. °P, *Jen gevestigd is, loopen zij zaehtjes weg, wetende, dat zijn aangeboren
f ^ s r ^ h e id het aandrijft, hen te volgen. Zij richten hun loop voorbij een steen
. « rgelijk voorwerp, waarachter een van hen zieh plotseling verschuilt,
y cte andere als te voren verder gaat. Het rendier merkt niet op^ dat een der