de Ahfs, waaronder onderseheidene kleine Van-Couversstammen worden samengevat
en die het best bekend zijn, e. a. De verschillende volken van deze groep zijn nog
niet voldoende bestudeerd.
Wij hebben hier slechts eenige der stammen genoemd: het zou een overlading
zijn inet namen, als wij ze alle opsomden.
De noordwest-Indianen vormen in ethnographisch opzicht een overgang van de '
overige Indianen tot de Eskimo’s en de naburige bewoners van Azie, alsmede tot de
Polynesiers, met wie zij vele gebruiken en cultuur-elementen gemeen hebben. De
Ornamenten, die zij snijden, herinneren veel aan de Polynesiers, vooral aan die van
Nieuw-Zeeland.
De kleeding bestaat voor beide geslachten uit een mantel van cederbast, die door
een gordel wordt vastgebonden; daarover draagt men meest een wollen deken.
Tatoueering wordt zeldzamer bij hen ; zij schilderen echter het lichaam met onder-
scheidene kleuren. Bij de noördelijke stammen was vroeger een lippenpen gebruikelijk,
bij alle andere op zijn minst een doorboring van ooren en neus. Bogen en pijlen
waren oorspronkelijk hoofdwapens; daarnevens hadden zij speren van verschillende
lengte, slingers, knodsen en kleine strijdbijlen. Houten harnassen had men alleen in
het noorden.
Rechthoekige hutten met een geveldak zijn de meest kenmerkende woningen dezer
stammen; nevens deze komen ook hutten uit schors voor van zeer primitieven bouw.
Eigenaardig zijn de potsierlijke schildering van de hutten en de gesneden wapenpalen
voor de deuren der woningen.
Als booten gebruikt men eenvoudige, uitgeholde boomstammen, zonder uitleggers
of zeilen. Over de booten iets naders.
De kano’s, die bijv. de Aht’s bij hun expeditien gebruiken, worden van duurzaam
hout vervaardigd. De boom, tot dit doel in gebruik, is een soort van ceder (Thuja
gigantea), die aan den zeekant groeit. Wanneer een inlander een kano wenscht te
maken, zoekt hij een goeden boom uit, zoo dicht mogelijk bij het water, en velt hem
met behulp van een kameraad. Tegenwoordig, met zijn Europeesche gereedschappen,
kan hij natuurlijk veel sneller een boom veilen dan in vroeger tijden, toen zijn eenig
gereedschap in een soort van beitel bestond van wapiti-horen, waarmede het inderdaad
zeer langzaam ging. Zij hadden geen andere wijze, om dit primitieve gereedschap
te gebruiken, dan het scherp van den beitel tegen den boom te zetten en met een
zwaren steen op het heft te kloppen.
; Nadat de boom geveld is, wordt de bast afgestroopt en de tronk in de lengte door
wiggen gespleten. Vervolgens gaat men over, hem van binnen uit te hollen, hetgeen
alleen met de hand gedaan wordt en niet met vuur, zooals anders met vele wilde
stammen het geval is. De buitenzijde wordt dan tot de vereischte dikte afgekapt
door middel van een dissel, een groote mosselschelp in een handvat. De inboorlingen
gebruiken bij dit werk geen meet-instrumenten en laten het geheel op het oog aan-
komen, en toch is hun werk zoo juist, dat, wanneer de boot voltooid is, zij licht op
het water drijft en goed gebalanceerd wordt.
Binnen ongeveer drie weken is de boot ruw gehouwen en uitgehold, waarna een
moeielijke taak volgt, namelijk, haar de eigenaardige gedaante te geven, die de Ahts
voor de beste houden. Dit wordt gedaan door de kano met water te vullen en er
rood-gloeiende steenen in te werpen, totdat het water kookt. Hiermede wordt volge-
houden, totdat het hout goed zacht is, waarna een aantal dwarsbalken in het inwendige
gedreven worden, om de kano haar behoorlijke gedaante te geven, die zij altijd later
behoudt.
Terwijl de kano nog zacht en betrekkelijk buigzaam is, worden er verscheidene
lichte kruisstukken in gebracht, om het kromtrekken van het hout tegen te gaan.
De buitenzijde van het vaartuig wordt vervolgens door vuur gehard, om het bestand
te maken tegen de aanvallen van insecten en het scheuren te voorkomen, wanneer
het aan de zon is blootgesteld. Eindelijk worden de voor- en achtersteven aan de
kano bevestigd en het inwendige met een schitterende kleur, gewoonlijk rood,
beschilderd. De buitenzijde is gewoonlijk geheel zwart en glanzig, hetwelk zij verkrijgt
door haar, nadat het vuur zijn werk verricht heeft, overvloedig met olie te wrijven.
Eindelijk worden voor- en achtersteven gewoonlijk met eenig patroon beschilderd.
Onderstaande flguur zal den lezer een goed denkbeeid geven van den vorm dezer
kano. In dit exemplaar zijn de figuren op voor- en achtersteven rood en blauw
geschilderd. Zooals meestal bij kano’s, door wilden gebouwd, heeft de kano geen kiel.
De riem, bij deze kanö’s in gebruik, is hoogst vernuftig uitgedacht en vereenigt
de drie hoedanigheden van lichtheid, veerkracht en sterkte bij een werkelijk merk-
waardige grootte. De bovenste der hieronder afgebeelde roeiriemen is vier voet zes
centimeter lang en het blad op het breedste gedeelte ongeveer zes centimeter breed:
Hij wordt met de grootste nauwkeurigheid vervaardigd; het gedeelte, dat met de
linkerhand gegrepen wordt, is bijna cylindervormig en verbreedt zieh langzamerhand
in de gedaante van het blad. Dit gedeelte is zeer dun, zoo dun inderdaad, dat het
KANO.
naüwelijks in Staat schijnt, bij het doorklieven van het water de kracht te weerstaan,
die noodig is, om het vaartuig snel voort te drijven.
De lichtheid van zulk een riem is waarlijk verwonderlijk. Daarbij moet gelet
worden op het eigenaardige handvat. Dit is vervaardigd naar de wijze van roeien.
De Aht grijpt bij het roeien den riem met de linkerhand ongeveer achttien centimeter
van het einde en plaatst de rechterhand op het dwarsstuk, dat als handvat dient.
De linkerhand werkt dus als steunpunt, terwijl op de rechterhand de hefboom van
den riem werkt. Onder dezen roeiriem is een andere afgebeeld van de Salomon-
eilanden, teneinde aan te toonen, hoe geheel verschillende menschenrassen tot
dezelfde uitvinding gekomen zijn. Ook is : er overeenkomst in den vorm hunner
kano’s, zoowel als in de gedaante hunner roeiriemen.
Men ziet verder, dat het blad van den roeiriem bedekt is met figuren, die zieh to t.
op het handvat uitstrekken. Dit is het werk der vrouwen, die ¡de versiermg der
riemen op zieh nemen. De daartoe aangewende kleuren zijn gewoonlijk zwart en
rood, welke laatste kleur verkregen wordt door een bereiding van annatto. Van dit
exemplaar nu is de hoofdkleur rood, daar de groote ovale vakken ter zijde van het
blad en op het handvat rood zijn en. daarentegen het meer mgewikkelde patroon-op
het blad zwart beschilderd is. H9H .
Zeer opmerkelijk is het, dat de noordwest-Indianen hun gereedschappen en wapens
veel versieren met Ornamenten, die gedeeltelijk van phantastischen aard zijn, gedeeltehj
een getrouwe navolging van voorwerpen uit de natuur.
Dierenvormen, menschelijke gezichten en oögen komen veel voor. Wij zien clergelyke
versieringen op de böven afgebeelde roeiriemen en kano. ,
Het bedrijf van deze stammen is door de gesteldheid des lands hoofdzakelijk de
vischvangst en de jacht, welke, eerste met netten, hoeken en harpoenen wordt