142 FRANSOHE KOLONISATIE IN CANADA. STRIJD MET ENGELSOHEN.
teeken der inbezitneming. Op een tweeden tocht, ■ in 1535, zeilde Cartier den
St. Laurens-stroom op, bereikte den 2en October op een heuvei aan de rivier een
Indianen-dorp, „Hochelaga”, dat hij den naam Mont Royal gaf (thans Montreal) en
keerde naar zijn vaderland terug, waar hij de aandacht der regeering vestigde op
zijn gewichtige ontdekking. Nog bezocht hij de St. Laurens opnieuw in 1541, doch
eveneens zonder verdere gevolgen. Men hechtte in Frankrijk weinig waarde aan
dit koude land, „quelques arpents de neige”, zooals Voltaire verachtelijk zegt. Bij
dit tweede bezoek waren de Europeanen verwonderd over het gebruik der Indianen,
orn den rook uit pijpen in te zuigen en uit te blazen, een gebruik, dat weldra de
geheeie beschaafde wereld van de Indianen leerde kennen. Zoo duurde het tot 1608
voor Frankrijk zieh nader inliet met het land, waaraan zelfs door Cartier de naam
JNieuw-I rankrijk gegeven was.
Reeds sedert 1504 hadden visschers der Basken en Bretagners de kust van
Canada bezocht, om hier kabeljauw te vangen. Zoo ook waagden zieh eindelijk
avontuners in het land, waar zij van de Indianen den rijkdom aan pelzen hadden
leeren kennen, om den pelshandel te drijven. Deze pelshandel was aanleiding tot
de eerste kolonisatie in genoemd gewest, zij het ook aanvankelijk een klein begin
De eerste sporen hiervan dagteekenen van 1598.
Onder koning Hendrik IV dreven de kooplieden van St. Malo, Dieppe, Rouen en
La Rochelle reeds een tamelijk drukken Handel in pelzen met Nieuw-Frankrijk.
Vooral naar voordeel jagende en op avonturen beluste edellieden wisten patenten
te verknjgen, om landerijen in bezit te mögen nemen; handelsmaatschappijen ver-
wierven monopolies. Zoo vertrok in 1608 een kolonie uit Frankrijk, om zieh in
Canada te vestigen, en de eerste ondernemende gouverneur, Samuel Champlain, stiehtte
de stad Quebeek, waarmede de eigenlijke nederzetting der Europeanen in dit gebied
aanvangt. Champlain was een beleidvol bestuurder der jonge kolonie; hij trachtte
den landbouw te bevorderen en zond zendelingen onder de Indianen, sedert 1619
de Jezuieten. In 1628 begaf zieh een handelsgezelschap uit Frankrijk naar Canada,
j « , ädeenhandel verkreeg, onder voorwaarde, dat het tot 1643 niet minder
dan 16,000 handwerkslieden en landbouwers derwaarts moest voeren.
Toch ging de ontwikkeling der Fransche kolonie in Canada nog uiterst langzaam
Het onverdraagzaam optreden der Jezuieten, de strijd met de Indianen, de drukkende
handelsmonopolles, de grensquaesties met Engelsche kolonien, - dit waren de hoofd-
oorzaken, welke de ontwikkeling der kolonie tegenhielden. Canada was in 1714 nog
kiwi onbeteekenend, dat de gezamenlijke blanke bevolking niet meer dan bijna
5000 zielen bedroeg. En om de blanke bewoners te vermeerderen, zond men uit
1 rankrijk met alleen vlijtige boeren, maar ook tot de galeien veroordeelden naar de
ot. Laurens-rivier.
De Engelschen, die hun kolonies in Amerika uitbreidden, waren lästige naburen
voor de Fransehe kolonie. Zoo ontstond er herhaaldelijk met dezen strijd, een
voortzetting van den strijd dier natien in Europa. In 1629 veroverde Engeland
zelts Quebec, doch gaf het twee jaren later terug. Toen in 1674 Canada een eigen
bestuur verkreeg, door het „Conseil Souverain”, hield de strijd met Engeland nog
geenszms op. Eerst werd nog strijd gevoerd om Acadie (Nieuw-Schotland en Nieuw-
Brunswijk) en toen hieraan met den vrede van Breda (1667) een einde gemaakt
was, werd de strijd nabij de Groote Meren voortgezet, waarbij de Indianen de
slachtoüers werden van beide partijen.
Na 1713 volgde een langer tijdperk van rust, en in dien tijd ging de kolonie
vooruit. In 1/53 telde Canada reeds 90,000 blanke bewoners. Van dien tijd van
rust maakten ook de stadhouders in Canada gebruik, om een rij van versterkingen
aan te leggen, teneinde het gebied tegen Engeland’s voortdringen te beschermen en
de Engelschen, die meest längs de kust gevestigd waren, van het land ten westen
der Alleghanys uit te sluiten. Tal van versterkte plaatsen werden door de
r ranschen met dat doel in het binnenland aangelegd. De vrede bleef dan ook
geenszms bewaard. De Engelschen begrepen de bedoelingen der Franschen en in 1757
ontvlamde het oorlogsvuur opnieuw tusschen Franschen en Engelschen in Amerika.
Nadat de Engelschen Kaap Breton veroverd en den slag bij Quebec, 13 September
1759, gewonnen hadden, werd in 1763 Canada door Frankrijk aan Engeland afgestaan.
CANADA ONDER ENGELSCH GEZAG. 143
Na dien tijd brak er een nieuw tijdperk in de geschiedenis van Canada aan.
Men was den oorlog moede, men wenschte rust. Betere wetten werden ingevoerd
en een geregeld bestuur ingesteld, met eenige vefschooning der oude gewoonten,
als het Fransche leenrecht, dat hier was ingevoerd, hetwélk de bewoners in seigneurs
en cencitaires (leenheeren en vasallen) verdeelde. Een zeer klein gedeelte der
Franschen vertrok na de overgave naar het moederland, doch dit aantal is niet
groot geweest : misschien niet meer dan 300. . ..
De Indianen hadden zieh in dezen oorlog meest aan de zijde van Frankrijk
geschaard. Met dezen was nog een strijd te voeren, daar zij de blokhuizen, door
de'Franschen gebouwd, in bezit hadden genomen.
Canada verkreeg thans een nieuw volkselement; Naast de hier woonachtige
Franschen vestigden zieh Engelsohe onderdanen. Deze lieden der twee natiën
vereenigden zieh moeielijk, en er ontstond een klove tusschen de beide volkselementen.
Toen de Amerikaansche vrijheidsoorlog in 1773 losbarstte, stond het er zelfs naar,
dat ook Canada in opstand zou komen. Door toegevendheid van het moederland
werd dit echter voorkomen; drukkende belastingen werden afgesebaft en in 1791
werd een nieuwe regeling van het bestuur ingevoerd, waarbij de Wetgevende
Macht aan een Lager- en Hoogerhuis, en de Uitvoerende Macht aan een Gouverneur
en zijn Raad werd opgedragen.
■ Toch bleef er nog strijd bestaan tusschen de beide Europeesche elementen der
-bevolking. De aanzienlijke ambten werden meest aan de Engelschen opgedragen,
wat de Franschen steeds ontstemde. Hr ontstond een oppositie-partij, die door het
dagblad „Le Canadien” werd aangevoerd. Toen in 1827 de keuze van Papineau, den
leider der oppositie, tot voorzitter van het Lagerhuis door den Gouverneur niet werd
goedgekeurd en het Engelsche Parlement op voorstel van Lord Russell niet wilde
toegeven, zelfs de vergadering van volksvertegenwoordigers in Canada voor körten
tijd ophief, ontstonden er vereenigingen als van „Zonen der Vrijheid”, die een
centraal bestuur hadden. In 1837 brak zelfs een opstand uit, die evenwel door de
nederlagen der opstandelingen bedwongen werd in 1838. Het Engelsche Parlement
stelde thans de Constitutie van Canada tot 1840 buiten werking, en hoewel de eerste
Gouverneur-Generaal, graaf van Durham, die rnet groöte macht bekleed werd, door
verständig optreden veel goeds deed, braken toch van 1841—1852 nieuwe oneenig-
heden los en ontwikkelde zieh de zucht naar afscheiding van Engeland, terwijl zieh
bij een pai’tij het streven openbaarde, om zieh bij de Vereenigde Staten aan te
sluiten. Er was een rassenhaat tusschen de beide volkselementen. „I found,” schreef
Lord Durham in 1839, „two nations warring in the bosom of a . single state;
I found a struggle not of principles but of races”,, en die toestand verklaart de
geschiedenis.
Toch ging in dien tijd, ondanks alle twisten, de bevolking van Canada vooruit,
vooral door de landverhuizers, die zieh in dit gewest vestigden. In 1825 telde
Neder-Canada nog slechts 423,630 bewoners, in 1848: 768,334; Opper-Canada in
1825: 158,000, in 1848: 724,000.
Uit dien strijd der partijen werd geboren het streven naar zelfbestuur en in
deze richting kwam in 1856 een verandering in de samenstelling der wetgevende
vertegenwoordiging tot stand. Deze zou in ’t ver-volg niet meer uit door de kroon
benoemde, maar uit 48 gekozen leden bestaan. En om de eenheid te bevorderen,
werd in 1858, op verzoek der bewoners, Ottawa tot hoofdstad verheven.
Om verder de verschillen in afstamming en de godsdienstverscbitlen, die Opper-
en Neder-Canada scheidden, meer te doen verdwijnen, werd op 1 Juli 1867
Canada met Nieuw-Schotland en Nieuw-Brunswijk tot één Bond vereenigd, welke
den naam Dominion of Canada voert, en waarbij zieh later ook de overige Britsche
gewesten van Noord-Amerika, met uitzondering van New-Foundland, aansloten.
* * &
In het bovenstaande is meestaj sprake geweest van het eigenlijke Canada, niet
van het groote gebied, dat tegenwoordig als Dominion of Canada beschouwd wordt.
Het grootste gedeelte hiervan vormde vroeger het gebied der zóogenaamde Hudsons-
baai-landen. Hiermede duidden de Engelschen oorspronkeiijk al het land aan, hetwelk