DE ALGONKINS. ARRAPAHOE’S. CHEYENNE1S.
In het noordwesten vindt men de Kris of Knisteno’s. Aan de beneden-Wisconsin
zetelen de Sak’s en Foxes of Ottogami’s ; tusschen de Satskatchewan en boven-
Missouri de Zwartvoeten (Blackfeets), waaraan de Arrapahoes in het brongebied der
Kansas en de Cheyennes aan de boven-Arkansas verwart zijn. De beide laatsten
zijn grootendeels naar het Indianen-Territorium overgeplaatst.
De Algonkins zijn goed gevormde menschen, die in beschaving boven de Tinneh’s
staan. Zij bezaten een tamelijk ontwikkeld beeldschrift en hadden een levendig
handelsverkeer. Door hun vijandelijke houding tegenover de Irokezen waren zij ten
opzichte derEuropeanen over ’t geheel zeer vriendschappelijk gezind.
De Cheyenne’s en Arrapahoe’s worden door onzen landgenoot ten Kate, die deze
stammen in 1883 bezocht, nader beschreven; daarom treden wij hierbij iets in
bijzonderheden, welke wij aan dezen ontleenen.
„Beide stammen zijn het ideaal-type van den Indiaan. De gebogen neus en de
hoekige trekken zijn onder hen zeer algemeen, evenals de hooge, slanke en krachtige
gestalten, en nergens vond ik, dat de vrouwen lichamelijk meer op mannen geleken
dan onder deze stammen. Een ander type, minder slank en groot, met rechten neus,
komt bijna even veelvuldig vöor als het eerste. Sporadisch vond ik typen, die aan
Apachen, andere, die aan de breede, massieve vormen der Ute’s deden denken.
Partieei albinisme komt onder deze stammen niet zelden voor. Hoewel de hüid-
kleur normaal is, is het haar vaalbruin of geelachtig wit; sömtijds ook zwart en wit
door elkänder. Niet zelden zijn in deze gevallen de oogen lichtblauw of anderszins
beider van kleur, maar gewöon bruin.
Evenals de Ute7s trekken de mannen der Cheyenne’s en Arrapahoe’s zieh de
wenkbrauwen en oogharen uit, hetgeen hun gelaat, dat onwillekeurig aan een
roofvogel-physionomie doet denken, een schrille, vreemde uitdrnkking geeft. De gang
van mannen en vrouwen was veerkrachtig, statig en vlug.
Van de kleeding waren alleen de beenbekleeding en het schoeisel nog oorspronkelijk.
Indianen, die hoeden dragen of kort geknipt haar hebben, zijn zeldzaam onder h e n ;
alleen de Indiaansche politie, die tevens lichtblauwe uniformen draagt, als ze in
functie is, en de schoolknapen maken hierop een uitzondering. De mannen dragen
in den regel het haar van boven en van achteren in het midden gescheiden, en aan
weerszijden van het hoofd in twee lange vlechten of los neerhangend op de borst.
De scalplok, een dünne, dicht ineengedraaide vlecht, die haar aanhechting heeft ter
plaatse van de kruin, rust öf links op de zware zijdelingsche lokken, öf van achteren.
Bij plechtige gelegenheden wordt een prächtige tooi van adelaarsveeren en otter-
vellen gedragen. De kleeding der vrouwen is bij deze stammen, evenals bij de
meeste Indianen, veel eenvoudiger dan die der mannen. "Wei is de stof der kleeding
meest van Amerikaansch maaksel, maar de snit en h^t model zijn nog Indiaansch.
De tenten dezer lieden he.bhen den echten vorm der prairie-Indianen; zij worden
door hooge' heiningen van dorre takken omringd. Het huisraad in de tenten is
meestal van Amerikaansch maaksel. De natie der Cheyenne’s telt acht clans of
„gentes” en vier „medieijn-orden”. Zoowel de Cheyenne’s als de Arapahoe’s begraven
hun dooden in den grond; hun noordelijke broeders daarentegen plaatsen de lijken
in liggende houding tusschen de takken van een boom.
Met de Sioux en andere noordelijke stammen hebben de Cheyenne’s den zonnedans
gemeen, een godsdienstige pleehtigheid, waarbij de dansers zieh martelingen opleggen
als een soort van zoenoffer. Een krijgsman bijvoorbeeld, wiens vrouw ziek was,
traehtte haar door zijn eigen afschuwelijke folteringen van haar lijden te verlossen
en te genezen. Verder hadden de Cheyenne’s den jachtdans, waarbij een deel der
Indianen zieh vermomde als bisons, antilopen of andere dieren, en een ander gedeelte
de rol vervulde van jagers, die, met buitengewoon kleine bogen en pijlen gewapend,
een parodie-voorstelling gaven van hun gebruikelijke jachten. Een andere dans,
tegenwoordig slechts weinig uitgevoerd, bestaat daarin, dat een aantal mannen in en
om een vuur sprongen en, voortdurend in beweging zijnde, stukken vleesch braadden,
die ze met de vingers uit het vuur haalden, gloeiend op hun naakte schouders
legden, en eindelijk opaten.
Deze Indianen zijn, evenals de meeste onbeschaafden, sterk verslaafd aan kaartspel
en Sterken drank. De vrouwen der Arrapahoe’s zijn zeer los van zeden; die der
NEW-FOUNDLANDERS. IROKEZEN. CHATA-MUSKOKI’S, ENZ. 63
Chevenne’s daarentegen de meest kuische van alle Indiaansche stammen. In tegen-
steliiug met andere stammen worden tweelingen bij de Cheyennes met gedoed, maar
Foun'dland I het was lichtgekleurd en dankte zijn naam „roode Indianen aan he
H P S “ • ■" ICH M H eTdh vasteland: zij kenden de pottenbakkenj bijvoorbeeld mmeett. HHumn t“aal sc£hee»n ' ggehnbeeefil
geisoleerd. Algonkin’s ingesloten, woonden in den tegenwooTdiin
Staat' New-York en aan den St. Laurens-stroom,- tusschen Quebec en
f f i H B ie tra d en . Tot de Irokesen behoorden B S I m B D t « « “ ™
on St T aurens-rivier en de Erie’s ten zuiden van het Erie-meer. le n westen van
de Niagara woonden de Neutrale Natie. Ten zuiden sloten zieh bij| dei „Vijf Naties
aan de Andaste’s eh Konestoga’s (ook als Susquehunnock s samenge ).
Chiroki’s (Cherokezen) aan de boven-Tennessee, thans als geciviliseerde stam m
I — M wonend, behooren als verre verwanten tot de B B f e f
j M i m “ e r ’? gSeheel fn b a n d e n Ä n d bevinden.
ü m a ^ g i Krik’s ot -Muskoki’s tusschen de Mobile- en
de Yamassi’s in Zuid-Carolina en de Koschattas aan de Red-nver. ne mees.®
-dezer stammen zijn naar het Indianen-Territorium verplaatst (zie later) en staan
heschaving niet achter bij de Cherokezen. ___
Deze stammen komen lichamelijk slechts wemig met elkander overeenZi j waren
tamelijk ontwikkeld, bekwame landbouwera, en hebben ook mede de emounds getwuwd.
hern o o rd en te zhn ve?huisd. Hiertoe behooren: de Pani’s in engeren zin tusschen
Arkansas en de Niobrara-rivier, de Kaddu’s aan het Klear-meer, in
W i m aan de midden-Missouri, de Texa’s aan de boven-Sabme de W r M a s
«au den mondoever der Red-river, de Hueco’s aan de boven-Brazos, e. a.
Over ’t geheel waren deze lieden beter landbouwers dan de ovenge bewoners der
prairieen; zij trokken als jagers het grootste gedeelte des lands rond
YTTT Dak o ta ’s (Sioux). Deze stammen bewoondenvoorspronkelijk het Mis-oun dal
tot de Yellowstone, of het .gebind van Arkansas en Saskatchewan In het oosten
woonden zij tot het Michigan-meer en de Mississippi, en m het westen
voorbergeUi van het Rotsgeberg^ machtiggte groep de Indianen in de^
Staten Oorspronkelijk leefden zij van de jacht, doch zy zijn gedeeltehjk tot de
landbouw overgegaai Lichamelijk zijn zij minder goed ontwikkeld dan de tot nu
t0 Verschilfende Stammen behooren tot deze groep. Wij noernen hier van deeigenhjke
Dakota’s of Sioux; de eerste naam beteekent de „zeven raadvuren en wijst op